Door Marc van Oostendorp
Wim Hazeu is een fijne biograaf als je kortstondige maar heftige aandacht wil na je dood. Aandacht die je dan wel met je biograaf delen moet. Wanneer hij zijn boek geschreven heeft, trekt hij als een storm door de media, want hij kan heel goed geïnterviewd worden. Hij doet precies wat journalisten willen: over zichzelf vertellen, dat hij eigenlijk ook een dichter is, en dat hij vroeger tv-programma’s maakte en hoe hij reageerde toen hij een jaar geleden ontdekte dat je je in brieven antisemitisch hebt uitgelaten terwijl hij zijn boek eigenlijk net had afgerond. Dat zijn verhalen waar journalisten van smullen.
De ontdekking krijgt daardoor de dynamiek van een mediagebeurtenis. Snelle emoties, hapklare conclusies. En nu, een paar dagen, later ebt het alweer weg.
Ook het boek Lucebert draagt de sporen van grote haast om naar buiten te komen met dit pijnlijke, maar onmiskenbaar spectaculaire verhaal. In de interviews vertelde Hazeu dat hij zijn boek heeft herschreven sinds hij de brieven ontdekte van de dichter aan zijn vriendin Tiny Koppijn. Dat herschrijven behelsde als ik het goed zie dat er een betrekkelijk uitvoerige passage is ingevoegd waarin vooral veel uit die brieven is geciteerd, en dat op ongeveer iedere plaats waar Duitsland of de oorlog ter sprake komen melding wordt gemaakt van hoe de dichter zelf aan die eerdere brieven moet hebben teruggedacht.
In de lucht
Veel meer onderzoek lijkt Hazeu in ieder geval niet te hebben gedaan nadat hij die brieven vond. Er wordt ons bijvoorbeeld niets verteld over wie Tiny Koppijn precies was. Terwijl het toch opvallend is dat Lucebert deze dingen alleen aan haar schreef en niet aan zijn andere vrienden of vriendinnen. Wat was zij voor iemand dat precies zij dit soort brieven kreeg? Waar gingen die epistels verder over? Wat was haar reactie op Luceberts smerige praatjes?
In een artikel in Tubantia suggereert Luceberts eerdere biograaf Peter Hofman dat er veel eerder al andere brieven zijn opgedoken die hij in 2004 niet wilde publiceren, uit piëteit met Luceberts weduwe. Maar dat die weduwe er wel van wist; terwijl Lucebert-kenners die ik de afgelopen week sprak, ervan uitgingen dat zij van niets wist. En dat hij veel contact heeft gehad met Hazeu.
Hoe zit dat allemaal? Waarom lezen we hier niet over?
Alles bij elkaar is de onthulling spectaculair, maar blijft hij ook in de lucht hangen.
Vreemde dagen
Dat geldt zeker ook voor de manier waarop Hazeu de nasleep verwerkt. Daarover weten we niets, er zijn immers geen documenten. Het moet allemaal uit Hazeus inlevingsvermogen komen. Hij gaat er vanuit dat de dichter in de eerste jaren werd geplaagd door schuldgevoel. Hij vertelt een bekende anekdote van Andreas Burnier na die zag hoe Lucebert in een kroeg geconfronteerd werd met een antisemitische dronken Duitse zeeman (‘het is een rotvolk’), waarop Lucebert moet hebben gezegd: “Ach, ik ben toevallig een jood, hè, maar ik ben het helemaal niet met je eens.” Het commentaar van Hazeu: “Dat Lucebert met zijn optreden liet zien hoe hij afstand nam van zijn dwaling in oorlogstijd, besefte geen van de aanwezigen.”
Dat is strikt genomen waar. Het is alleen niet duidelijk in hoeverre Lucebert dat beseft heeft, en dat is omdat niet duidelijk is wat die ‘dwaling’ precies was. Het ging om zeer kwalijke gedachten, maar we weten niet of het ook om handelingen gaat. We weten zelfs niet of hij zich herinnerde dat hij die gedachten had opgeschreven, aan een persoon over wie we verder maar heel weinig te weten komen. De gedachten hadden hoe dan ook nauwelijks consequenties. Lucebert kan ze daarom – lijkt mij – ook hebben verdrongen. Ik ben geen psycholoog, maar Hazeu ook niet, dus ik weet niet waarom zijn aannames in dezen beter zijn dan de mijne. Er zijn geen documenten waaruit blijkt wat er in Luceberts hoofd is omgegaan over deze kwestie na die vreemde dagen in de jaren veertig.
Op zeker moment, midden jaren vijftig, verblijft Lucebert enige tijd in Oost-Berlijn op uitnodiging van Bertolt Brecht. Hazeu schrijft dan:
Artistiek gezien was Oost-Berlijn voor Lucebert belangrijk vanwege Brecht, zijn theater (…) en ook het kopen en het lezen van Mephisto. Roman einer Karriere van Klaus Mann. (…) In de roman verkoopt een toneelspeler zijn ziel aan de nazi’s om carrière te kunnen maken. (…)
Enig bewijs dat (‘het kopen en het lezen van’) Mephisto inderdaad ‘belangrijk’ was voor Lucebert, geeft Hazeu niet. Ik vraag me ook af wat het belang van dit specifieke boek zou moeten zijn geweest. Er zijn toch wel meer boeken over de oorlog geschreven die Lucebert gelezen kan hebben. Hazeus ultrakorte samenvatting van de roman is adequaat, maar hij laat ook meteen zien dat het verhaal weinig met Lucebert te maken heeft. De laatste ‘verkocht zijn ziel’ niet aan de nazi’s ‘om carrière te maken’. Waar Hendrik Höfgen, de hoofdpersoon van Manns boek, handelt uit puur opportunisme (hij uitte zich juist alleen in het openbaar nationaal-socialistisch), lijkt daar bij Lucebert geen sprake van: die brieven aan een vriendin konden zijn carrière nu niet echt vooruit helpen. De enige overeenkomst is daarmee alles bij elkaar dat we te maken hebben met een kunstenaar die zich nationaal-socialistisch heeft uitgelaten.
De ontdekking die Hazeu heeft gedaan is schokkend genoeg, en zet van alles op zijn kop. Het was nuttig geweest iets meer tijd te nemen om een en ander wat preciezer uit te zoeken alvorens het zo in het gezicht van de lezers te smijten.
Wim Hazeu. Lucebert, Biografie. Amsterdam: De Bezige Bij, 2017. Bestelinformatie bij de uitgever.
DirkJan zegt
Ik ken de biografie niet, maar k heb wel een en ander over het boek gelezen en ik heb Wim Hazeu uitvoerig gehoord op Radio 1 in Nooit meer slapen. En in dat interview viel mij ook op dat Hazeu allerlei speculaties naar voren bracht die nergens onderbouwd werden. Zo stelde hij dat Lucebert tot inkeer moet zijn gekomen doordat hij vlak na de bevrijding bij de schietpartij van de Duitsers op de Dam was en hij inmiddels moest hebben geweten van de holocaust: De Nazi’s waren toch wrede slechteriken. Maar voor hetzelfde geld is Lucebert de rest van zijn leven een verborgen antisemiet gebleven en heeft hij na de oorlog uit opportunisme een ommezwaai gemaakt. Dat verzin ik dan even.
Maar voor mij staat vast dat Lucebert een kwalijke voorgeschiedenis heeft en kwalijk vind ik ook dat hij door over zijn oorlogsverleden te zwijgen nooit enige rekenschap heeft hoeven afleggen. Verder vind ik het opvallend hoe weinig ‘intellectuelen’ zich expliciet over het verleden van Lucebert hebben uitgesproken. Hooguit in vaagheden, of dat men tegen een heksenjacht is, ook Van Oostendorp doet hierover wijselijk geen uitspraak. Meningen zijn kennelijk voor de straat.
Toen het verleden van Lucebert bekend werd heb ik getwitterd, Een monument stort in. Ik zie nog steeds zijn verdienste voor de kunsten, maar mijn kinderen zou ik nooit meer naar een Lucebertschool sturen vanwege de besmette naam en als ik in een Lucebertstraat zou wonen, zou ik me inzetten om de naam te veranderen. Zijn werk hoeft niet verboden of genegeerd te worden, maar de schuwe mens Bert Swaanswijk, alias Lucebert, is voor mij voorgoed omgevallen.
Dick Vestdijk zegt
Wat een onzin – ‘storm door de media’. Hazeu is bij mijn weten niet bij de Wereld draait door geweest, sterker nog, ik zag hem nergens op televisie. Wel bij Hinderickx en Winderickx, boekhandel te Utrecht. Daar kon je vragen stellen en kwam er een coherent verhaal met de stad Utrecht als invalshoek. Natuurlijk zorgt elke verschijning van een biografie voor kortstondige aandacht, want er is ‘nieuws’ maar ook op de lange termijn helpt het aandacht voor het werk te genereren.
Ik geloof niet dat de aandacht voor Lucebert zal wegebben, en ook niet dat we hiermee zijn uitgepraat over een herijking van Nederlandse verleden door de bril van het heden.
Het interview in Nooit meer Slapen door Elfie Tromp is hier terug te horen
https://www.nporadio1.nl/nooit-meer-slapen/uitzendingen/587443-2018-02-15
en de beweringen die vanwege de aard van de zaak inderdaad speculatief zijn, worden volgens mij goed onderbouwd door het boek zelf.
Roland Fagel zegt
‘Terwijl het toch opvallend is dat Lucebert deze dingen alleen aan haar schreef en niet aan zijn andere vrienden of vriendinnen.’ Maar dat deed Lucebert juist wel! Met name in de ook door Hazeu geciteerde brieven aan Corrie Bakker (zie daarvoor ook het gelinkte artikel van Peter Hofman In Tubantia) – zij het in iets minder felle mate (antwoordde Hazeu op mijn vraag tijdens de bijeenkomst zondag 18 februari bij Hinderickx & Winderickx). Sporen van haast heb ik in de biografie eerlijk gezegd niet kunnen ontwaren: Hazeu kreeg naar eigen zeggen een jaar voor publicatie inzage in de brieven van Tiny Koppijn. Dat wijst toch niet op haastwerk. Hazeu ziet heel weloverwogen zoveel mogelijk af van analyse en interpretatie, om zich niet nodeloos tussen lezer en Lucebert te plaatsen. Dat is nu eenmaal het literaire procedé waar hij in al zijn biografieën consequent voor gekozen heeft. Dat merkte ik als redacteur van De Arbeiderspers tijdens de begeleiding van de Slauerhoff-biografie en juist die terughoudendheid op dit punt was iets wat criticus Carel Peeters in Vrij Nederland destijds bijzonder wist te waarderen. Misschien is de literaire mode in recensentenland in die ruim twintig jaar veranderd, maar niet de werkwijze van Hazeu.
Volgens Hazeu was de weduwe van Lucebert tot haar dood niet van de inhoud van de brieven op de hoogte, volgens Peter Hofman (zonder s overigens) was ze dat wel: wellicht wordt dat punt nog opgehelderd tijdens de bijeenkomst komende zondagmiddag 25 februari bij Boekhandel Broekhuis in Enschedé (14.00 uur), waar beiden aanwezig zullen zijn.
Marc van Oostendorp zegt
Dat Hazeu een jaar genomen heeft om de brieven aan Koppijn te verwerken is (kennelijk) waar, maa het is onduidelijk wat hij in dat jaar heeft gedaan, behalve de passages over die brieven schrijven en her en der in het boek opmerkingen toevoegen over wat Hazeu denkt dat Lucebert zal hebben gedacht. Hij heeft kennelijk géén nader onderzoek gedaan. Dat zou je langzame haast kunnen noemen.
Je kunt ook niet zeggen dat de biograaf zich ‘niet nodeloos tussen de lezer en Lucebert plaatst’. Ik vind dat hij dat juist (iets) teveel doet. Ik heb bij bijvoorbeeld de anekdote van Andreas Burnier er geen behoefte aan dat de schrijver meldt wat hij denkt dat Lucebert op dat moment moet hebben gedacht. Als lezer ben ik mans genoeg om het verband met de gebeurtenissen in de oorlog zelf te trekken en er het mijne van te denken.