In de ontleedlessen over het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde kom je er altijd wel een tegen: een voltooid deelwoord met een hulpwerkwoord 'zijn'. Is dat nou werkwoordelijk of naamwoordelijk? Is 'Het werkstuk is nagekeken' een eigenschap van het werkstuk, of heeft er een gebeurtenis plaatsgehad?
Die eigenschap/toestand-tegenstelling lijkt waar het om gaat, maar dat is ook wel weer een beetje vaag (hoe zit het met 'Ik ben verbaasd'?) Dus hebben we ook nog andere argumenten? Ik ken een ander betekenisargument (zet er 'zaterdag' bij en als je dan verleden kunt interpreteren is het voltooid en dus werkwoordelijk), maar dat geeft niet altijd uitsluitsel ('Het werkstuk is zaterdag nagekeken' kun je ook als komende zaterdag lezen, maar het lijkt toch een gebeurtenis).
Je hebt ook een vormargument (volgorde in de bijzin: als het voltooid deelwoord achteraan staat zou het werkwoordelijk zijn), maar wat zijn er nog meer voor argumenten?
En ten slotte is er nog een vorm/betekenisargument: als je er een duurbepaling bij kunt zetten ('al weken') zou het naamwoordelijk zijn (het verschil tussen 'Wij zijn gisteren getrouwd' en 'Wij zijn al jaren getrouwd'). Maar ook dat lijkt niet helemaal sluitend, want het werkt niet bij alle duurbepalingen: 'Het werkstuk is urenlang nagekeken' lijkt een prima zin, maar toch gaat het om een langdurige gebeurtenis. Anderzijds, 'Het werkstuk is al weken nagekeken' voelt dan weer meer aan als een toestand.
Hebben we nog meer argumenten?
Een paar gedachten over deze kwestie van een nieuwkomer op dit forum. Wanneer je een door-bepaling toevoegt, lijkt het een gebeurtenis, dus een werkwoordelijk gezegde: 'Het werkstuk is door de stagiair nagekeken.' Wanneer je het koppelwerkwoord 'blijven' toevoegt, lijkt het een eigenschap/toestand, dus een naamwoordelijk gezegde: 'Het werkstuk is en blijft nagekeken.'
Het perspectief kan ook een rol spelen. Voor de maker van het werkstuk zal 'Het werkstuk is nagekeken' waarschijnlijk meer op een toestand wijzen dan voor degene die het werkstuk heeft nagekeken. Bij die laatste hangt het er bijvoorbeeld van af of zij terugdenkt aan de tijd dat ze ermee bezig was (gebeurtenis) of dat ze al dan niet tevreden kijkt naar het resultaat van haar nakijkwerk (toestand).
@anja Ja, dat zijn goede argumenten. Die door-bepaling sluit aan bij de analyse als een lijdende vorm. Hij is niet helemaal sluitend, denk ik, omdat je ook oorzaakbepalingen hebt als 'Wij zijn door het mooie weer heel vrolijk', waarbij je toch een naamwoordelijk gezegde hebt. Maar ik ben het met je eens dat je bij 'Het werkstuk is door de stagiair nagekeken' meer aan de handeling of gebeurtenis denkt. Die toevoeging van 'blijven' sluit natuurlijk aan op die duurbepalingen, maar ik vind het benadrukken door te zeggen 'is en blijft' wel een mooie touch. Dat maakt het voorbeeld wel sterker, denk ik.
Ik weet niet zeker of ik het zaterdag-argument begrijp. In 'Het werkstuk is zaterdag nagekeken' kan zaterdag inderdaad over a.s. zaterdag gaan, maar dan betekent die zin nog steeds zoiets als 'Het werkstuk zal zaterdag nagekeken zijn', niet 'Het werkstuk wordt op zaterdag nagekeken'.
Ten eerste: eigenschap-toestandtegenstelling vind ik op zich niet zo scherp geformuleerd. Eerder iets als: enerzijds eigenschap of toestand of staat, anderzijds 'resultaat' (van een handeling/actie). Iets is inderdaad zojuist gebeurd of gerealiseerd, volbracht; resultaat van de handeling (het werkwoordelijk gezegde, de actie, 'doen'-betekenis). In het andere gaat het om een staat of toestand of eigenschap. Álle rest is afgeleide. Natuurlijk, als het om het resultaat van een handeling (voltrekking, etc.) gaat, kun je erbij denken/zeggen: een bijwoordelijke bepaling van tijd (een exact te benoemen tijdstip waarop de handeling of gebeurtenis plaatsvond), en een bepaling met 'door...' (degene die of hetgeen het tot stand brengt); gaat het om een toestand of staat of eigenschap, dan zou er een bijwoordelijke bepaling van duur bij kunnen zetten of denken: al..., sinds..., vanaf..., etc. Maar dit zijn feitelijk enkel weer 'trucjes' om te zien of er van (a) of (b) sprake is, afgeleiden. Het essentiële onderscheid is doorslaggevend. En die kun je afleiden uit de boodschap/semantiek, en dan moet je toch weer naar de inbedding/context van de zin kijken, tenzij je weer 'hulpmiddelen', zoals genoemde toevoegingen gebruikt. Op zich kun je niet aan het 'kale' zinnetje 'Ik ben getrouwd' of 'Het kopje is gebroken', of 'De spiegel is gebarsten', etc., zien of het om het (directe) resultaat van een handeling/actie/gebeurtenis gaat of om een staat/constatering/toestand/eigenschap. Filosofisch gezegd: bij een werkwoordelijk gezegde gaat het om 2 punten op de tijdlijn, er moet een verandering hebben plaatsgevonden, van de ene naar de andere toestand, 2 punten op een lijn, intact-gebroken, ongetrouwd-getrouwd, etc. Bij een naamwoordelijk gezegde is er sprake van een lijnstuk, een continuïteit, géén overgang.
Nog twee opmerkingen:
Mijn taalgevoel zegt toch dat 'Het werkstuk is zaterdag nagekeken' duidt op een naamwoordelijk gezegde. Wanneer heeft het de status of het stempel 'gecontroleerd' of 'nagekeken', en dus 'becijferd'?
En wat je zegt over de duurbepaling klopt op zich, maar is ook wat geforceerd. Sommige handelingen beslaan nu eenmaal ook enige tijd, en duren niet per se een enkel moment of ook maar heel kort. Als iets valt en breekt of barst - ja, dan wel. Een huwelijksvoltrekking of ceremonie duurt ook niet al te lang maar: 'Zij werden een uur lang gehuwd (door de ambtenaar van de burgerlijke stand)' doet geforceerd aan. Het gaat hier eigenlijk om de duur/periode *sinds* de voltooiing van de handeling natuurlijk. 'Die spiegel is (al) jaren gebroken/gebarsten.' 'Zij zijn (al) vijf jaar getrouwd.' 'De toetsen zijn (al) drie dagen nagekeken.' Een staat of status. Het aanvinken van een categorie, nogmaals: intact versus gebroken; ongehuwd versus getrouwd; nagekeken (cijfers ingevoerd) versus niet nagekeken. Deze bijwoordelijke bepaling van duur, 'al ... x [tijdeenheid: dagen, maanden, jaren]', het lijnstuk van het naamwoordelijk gezegde (staat of status), staat tegenover de bijwoordelijke bepaling van tijd, een exact of concreet/specifiek tijdstip, gemarkeerd in het verleden: 'Die spiegel is zojuist gebroken'; 'Zij zijn vijf jaar geleden getrouwd'; 'De toetsen zijn drie dagen geleden nagekeken'. De duurbepaling is volgens mij dus vooral onderscheidend en indicatief als je kijkt naar het oment vanaf de voltooiing van de handeling, niet om de duur van de handeling zélf. 'Het werkstuk is al urenlang nagekeken' (let op het onderscheidende 'al'!) = naamwoordelijk (staat of status; toestand, situatie), versus 'Het werkstuk is uren geleden nagekeken', werkwoordelijk (voltooiing handeling, resultaat handeling).
@ties Ik zie iets in beide ontledingen, maar mijn taalgevoel zegt precies het tegenovergestelde: ik neig naar werkwoordelijk gezegde. Wanneer ik de zin lees, zie ik iemand voor me die toetsen na heeft zitten kijken en niet een stapeltje becijferde toetsen.
Aan de andere kant heb ik wel eens overwogen dat veel, wellicht alle lijdende zinnen met een naamwoordelijk gezegde te ontleden zijn. Je zou kunnen zeggen dat het resultaat van een handeling de toestand/eigenschap van het onderwerp in de lijdende zin is. "De woonkamer is met meubels ingericht." Het ligt er dan aan waaraan je denk wanneer je de zin leest. Denk je aan mensen die met meubels gesjouwd hebben, dan is het werkwoordelijk gezegde. Denk je aan een plaatje van een woonkamer met meubels, dan is het naamwoordelijk gezegde. Dit is natuurlijk geen waterdichte theorie, maar ik vond het een interessant gedachtespinsel.
@marcvo Het argument is alleen sluitend als je zaterdag als afgelopen zaterdag kunt lezen. In die lezing is de voltooide tijd alleen verklaarbaar uit een voltooide tijd. Het kan dan geen naamwoordelijk gezegde zijn, want dan zou het koppelwerkwoord ‘is’ in de tegenwoordige tijd staan.
Bij een toekomstlezing kan het echter inderdaad nog voltooide tijd zijn. Je leest het dan als een voorspelling of een belofte o.i.d.
@miemsie Ja, ik denk dat je gelijk hebt dat de betekenis van het werkwoord, en zeker de context, ook een rol spelen. Als je twee stapeltjes met werkstukken voor je hebt ligt de naamwoordelijke lezing misschien meer voor de hand. En bij ‘Ik ben verbaasd’ denk je meer aan de toestand. Als je argumenten hebt, zouden die dus per geval en per context andere resultaten kunnen opleveren. ‘Ik ben zaterdag verbaasd’ is gek omdat in de verleden lezing het werkwoordelijk karakter van ‘verbaasd’ minder voor de hand ligt.
@miemsie - precies wat je zegt. De 'kale' zinnen op zich ('Ik ben getrouwd'; 'De spiegel is gebarsten'; 'Het kopje is gebroken', etc.) zijn tweeledig te lezen/ontleden. Hangt van de inbedding/context af. Dit was precies mijn punt. De leerling zal zeggen/denken: 'Zijn de toetsen gecontroleerd' (is er een resultaat/cijfer bekend? Hoe heb ik het ervan afgebracht? Heb ik een voldoende?); de docent zal wellicht denken: hèhè, het zit er eindelijk op, wat een werk (werkwoordelijk). Dergelijke zinnetjes (zónder de poespas), enkel: onderwerp - persoonsvorm (hulpwerkoord óf koppelwerkwoord) - voltooid deelwoord (gebruikt als zelfst. ww. óf bijvoeglijk naamwoord) zijn bij genoemde voorbeelden nu eenmaal per definitie ambigu/ambivalent, en de context/inbedding ('omgeving', belendende zinnen, en/of boodschap/betekenis) is doorslaggevend... dat zei ik bij de vorige taalkwestie, en ik zei het hier opnieuw. Er is inderdaad een betekenisverschil, sowieso afhankelijk van context/inhoud; eventueel van perspectief (in dit geval bijvoorbeeld ongeduldige leerling - vraagt naar status/hoe staat het met de toetsen - versus vermoeide leraar - die langdurig nakijkt/werkt).
@ Peter-Arno Coppen: je zegt: 'En bij "Ik ben verbaasd" denk je meer aan de toestand. Als je argumenten hebt, zouden die dus per geval en per context andere resultaten kunnen opleveren. "Ik ben zaterdag verbaasd" is gek omdat in de verleden lezing het werkwoordelijk karakter van "verbaasd" minder voor de hand ligt.'
Dit is zeker niet per se het geval. Het werkwoordelijk karakter van een ... laten we zeggen 'tweeledig werkwoord' (waarvan het voltooid deelwoord als zelfstandig werkwoord van een werkwoordelijk gezegde óf als bijvoeglijk naamwoord van een naamwoordelijk gezegde kan worden gezien; béíde) in het verleden is op zich prima mogelijk. Maar inderdaad niet als de vorm is de voltooid tegenwoordige tijd van de passiefconstructie. Bedenk dat zinnetjes als 'Ik ben getrouwd', 'De spiegel is gebroken', 'Het kopje is gebarsten', en 'Ik ben verbaasd' als werkwoordelijk gezegde allemaal een *voltooide tijd* uitdrukken, van de passieve constructie/lijdende vorm: 'Ik ben (zojuist) getrouwd [geworden] (door....)'; 'De spiegel is (zojuist) gebroken (door)'; 'Ik ben (zojuist) verbaasd (door dit en dit)'. In taaluitingen over een situatie in het verleden is dit werkwoordelijke karakter van dergelijke 'ambigue' werkwoorden wel degelijk mogelijk, alleen ligt de voltooid tegenwoordige tijd van een passief-constructie/lijdende vorm dan niet voor de hand. Hetzij een actieve/bedrijvende vorm (onvoltooid verleden tijd of voltooid verleden tijd) - gisteren brak ik het kopje; gisteren heb ik het kopje gebroken -, hetzij een gewone (onvoltooid) verleden tijd van een passief-constructie: gisteren werd het kopje helaas gebroken door mijn zoontje; gisteren werden wij getrouwd door de ambtenaar van de burgerlijke stand; gisteren werd ik verbaasd door de enorme hoeveelheid deelnemers. Maar inderdaad, in de formeel ambigue constructie van de voltooid tegenwoordige tijd van de passief-constructie/lijdende vorm ligt dat minder voor de hand.
O, wacht! Kleine toevoeging: het gaat niet enkel om transitieve/overgankelijke werkwoorden (valentie 2): trouwen, verbazen, inrichten, breken. In dit soort gevallen hebben we te maken met ambigue zinnen, waarbij de zin enerzijds kan worden gelezen/geïnterpreteerd als de voltooide tijd van een passief-constructie/lijdende vorm (resultaat van zojuist voltrokken handeling) (werkwoordelijk gezegde: constructie van onderwerp-werkw.gez. van hulpwerkwoord en zelfst.ww./voltooid deelwoord), anderzijds als staat/toestand (naamw.gez.: onderwerp - koppelwerkwoord - voltooid deelwoord gebruikt als bijv.nmw.).
Óók bestaan er dergelijke ambigue zinnen met een zelfst. werkwoord met valentie (1), waarbij enerzijds een voltooide tijd van een actieve/bedrijvende zin mogelijk is (...is gebarsten), de handeling/gebeurtenis; (2) anderzijds wederom de toestand/staat.
In beide gevallen is er uiteraard sprake van een voltooide (tegenwoordige) tijd maar in het ene geval van een lijdende zin/constructie, in het andere van een actieve/bedrijvende; respectievelijk gaat het om een zelfstandig werkwoord met valentie 1 en met valentie 2.
Dit ter aanscherping en discriminatie/differentiatie.
: