Jeroen Steenbakkers – Hogeschool Windesheim
De afgelopen twee jaren is er veel wetenschappelijk onderzoek verricht naar schrijfstijlkenmerken in leerlingenteksten. Hierdoor weten we dat leerlingen wel veel verwijs- en congruentiefouten maken, maar heel zelden foute beknopte bijzinnen, dat/als-constructies en storende pleonasmen formuleren.
Deze nieuwe kennis kan een reden zijn om laagfrequente fouten uit onze lessen te schrappen, maar we kunnen leerlingen ook descriptief leren kijken naar dergelijke formuleringen. Het gaat dan niet allereerst om goed/fout, maar om taalkundige analyses en om het nadenken over effecten van formuleringen. We kunnen speelse opdrachten maken waarin de formuleringen van de leerlingen zelf centraal staan.
In deze workshop presenteert Jeroen Steenbakkers enkele gloednieuwe opdrachten over formuleerfouten, die je morgen zo in je bovenbouwklassen kunt geven.
U kunt het college volgen vanaf uw computer, tablet of telefoon.
Aanmelden via website https://boomvo.webinargeek.com/
helge bonset zegt
“Deze nieuwe kennis kan een reden zijn om laagfrequente fouten uit onze lessen te schrappen, maar we kunnen leerlingen ook descriptief leren kijken naar dergelijke formuleringen. ”
Zeker, dat kan. Maar waarom zouden we er prioriteit aan geven in een toch al overladen vak?
Peter-Arno+Coppen zegt
Volgens mij staat hier niet dat we hier prioriteit aan moeten geven. Het lijkt me meer een idee om een arme benadering van formuleerfouten te vervangen door een rijkere vorm van taalbeschouwing.
helge bonset zegt
Het gaat hier volgens Steenbakkers om laagfrequente fouten. Waarom gaan we leerlingen leren te kijken naar fouten die ze zelf niet maken? Wat is daar ‘rijk’ aan? Zelfs als je alle tijd van de wereld hebt (quod non) is dit een zinvolle vraag.
Peter-Arno+Coppen zegt
Naar mijn idee is de praktijk dat de fouten die Jeroen noemt relatief al veel aandacht krijgen. Je kunt er natuurlijk voor pleiten om dat niet meer te doen (veel succes!) – zoals hij zelf nota bene als eerste opmerkt – maar het lijkt me productiever en haalbaarder om die aandacht te verrijken. Nogmaals, jij framet dit als het geven van prioriteit, er is niemand die daarvoor pleit.
Als je dit per saldo over het geheel bekijkt, waarin die descriptieve aandacht al in de zinsontleding zit, denk ik zelfs dat je hier tijd kunt winnen voor al die andere zinvolle zaken.
helge bonset zegt
Sorry Peter-Arno, ik kan in deze reactie geen enkel zinnig argument ontdekken.
Peter-Arno+Coppen zegt
Dat is jammer, Helge. Het komt misschien omdat ik niet aan het argumenteren ben, maar uitleg dat je iets bekritiseert wat niet beweerd wordt. In je reactie op mijn opmerking stel je de vraag ‘Waarom gaan we leerlingen leren te kijken naar fouten die ze zelf niet maken?’ Maar Jeroen stelt niet voor dat we dat gáán doen, hij constateert dat we dat allang doen, en dan ook nog op een verkeerde (arme) manier. Dan kun je twee dingen doen (ik parafraseer steeds maar wat Jeroen al zegt): (1) daar niet langer aandacht aan besteden (dat is wat jij zou willen, maar ik vrees dat dit niet realistisch is) en (2) die aandacht verrijken. Dat laatste is waar Jeroen blijkbaar voorstellen voor gaat doen. Daarmee is niet gezegd dat hij hier prioriteit aan wil geven, of meer tijd aan wil besteden in een toch al overladen programma. Het gaat simpelweg om kwaliteitsverbetering.
helge bonset zegt
Dus we gaan door met fouten behandelen die leerlingen niet maken, omdat het ‘niet realistisch’ is daarmee te stoppen? Sterker nog, we gaan nog meer tijd en aandacht aan die fouten besteden, en dat noemen we kwaliteitsverbetering. Van jou verrast deze denkwijze mij niet; hij is analoog aan je eigen poging tot ‘kwaliteitsverbetering’ van het grotendeels eveneens zinloze grammaticaonderwijs. Van Steenbakkers verrast het me meer, omdat hij ooit een gerichte spellingsdidactiek ontwierp, uitgaande van het principe dat leerlingen niet meer onderwezen hoefden te worden in fouten die ze niet (meer) maakten.
Kijk, je kan in lessen Nederlands heel veel behandelen, maar vanwege de beperkingen in lestijd zul je toch keuzes moeten maken. Dan kies je allereerst voor wat nuttig is, voor wat leerlingen bewijsbaar nodig hebben in hun (na)schoolse leven. Daar horen fouten die ze zelf niet maken, niet bij. Dan kies je voor wat interessant is (niet in de eerste plaats voor jou, maar voor je leerlingen!) \én voor wat ze uit culturele overwegingen moeten kennen en weten. (Die twee dingen kunnen trouwens goed samenvallen). Ook daar hoort de bestudering van bv. de beknopte bijzin niet bij.
Het is triest dat ik dit allemaal moet uitleggen, als je nagaat dat het boek Gerichte taalbeschouwing van Peter Nieuwenhuijsen al dateert uit 1978. Ik raad dit iedere lezer van deze discussie aan.
Peter-Arno Coppen zegt
Er sluipen steeds kleine slordigheidjes in je antwoorden. Niemand heeft het over ‘meer tijd en aandacht’, ook ik niet in mijn pogingen tot ‘kwaliteitsverbetering’ van het eveneens zinloze grammaticaonderwijs. Mijn pogingen komen neer op ‘betere aandacht’. Als je grammaticaonderwijs doet zoals het nu gebruikelijk is, is het inderdaad zinloos, dat ben ik altijd met je eens geweest. Als je ervoor kiest om daar aandacht aan te besteden (hoe veel of hoe weinig dan ook), dan kun je het beter goed doen dan didactisch arm.
Er is ook niemand die betwist dat je keuzes moet maken (misschien wil jij betwisten dat je keuzes zou kúnnen maken omdat je vindt dat een van die keuzes verkeerd is). Sterker nog (en nogmaals gezegd): dat is precies wat Jeroen zegt. Je kunt die grammaticale kwesties niet behandelen, of je kunt ze op een betere manier behandelen. Dat is een keuze.