Welk beeld ontstaat als na je dood alleen je correspondentie via DigiD toegankelijk blijft om je leven te reconstrueren? Welk gezicht blijft er over zonder informele foto’s, mails en appjes? Dat zal een karig portret worden. Toch werkt de archivering van de overheid zo. De officiële documenten worden opgeslagen, terwijl de veelzeggende sleep aan papieren en digitale sporen langzaam door de tijd wordt uitgewist. Zowel individueel als collectief is de mens geneigd verzamelingen aan te leggen om die vorm van vergetelheid te bestrijden. Iedere school, vereniging, rechtbank, gemeenteraad, ieder kunstenaarsinitiatief heeft een archief. Niemand weet van tevoren wat van belang zal zijn, sterker: ook als men denkt ‘alles’ te bewaren, kan later blijken dat wat men weten wil niet of gebrekkig in het archief terecht is gekomen. Juist vanwege die onbestemdheid, onvermijdelijke incompleetheid en onontkoombare partijdigheid van archieven is het zo belangrijk dat er mensen zijn die zich ondanks alles inzetten voor het beheer, het onderhoud, de ontsluiting en de culturele activering van archieven. Zodat archieven in leven blijven.
In dit nummer van De Gids vragen schrijvers, dichters, essayisten en beeldend kunstenaars zich af wat we niet mogen kwijtraken, zoeken ze naar lacunes in de archieven en laten ze zien dat iedere poging om een archief te ontsluiten onherroepelijk leidt tot zeer persoonlijke interpretaties. Want archieven zijn nooit alleen een venster op het verleden, maar zeker ook een spiegel die laat zien wat we wíllen zien, wat we zoeken en in het heden ondernemen. Daarmee geven archieven altijd een beeld van twee tijdperken tegelijk. Dat onderstreept eens te meer dat ieder archief net zo goed nuttig als mythisch is.
poëzie
Nu de zon weer zo schijnt in dit land – Piet Gerbrandy
poëzie
Ze hebben iets algemeens met mijn gezicht gedaan – Maarten van der Graaff
essay
Ruimtelijk en meervoudig. Over het Chinese vertellen – Mark Leenhouts
Laat een reactie achter