Vijftig canonteksten in de klas (8)

In zijn onvolprezen Beatrijseditie vat T. Meder het werk als volgt samen: ‘In essentie wordt in de Beatrijs verhaald hoe Maria de reputatie en, in het verlengde daarvan, het zielenheil redt van een non die een ernstige misstap begaat. Deze redding geschiedt op wonderbaarlijke wijze, en daarom wordt de Beatrijs wel getypeerd als een Maria-mirakel of een Maria-legende. Een heiligenlegende is het verhaal zeker niet: alhoewel de non Beatrijs uiteindelijk weer op het rechte pad terechtkomt, is zij geen heilige geworden.’ (Meder, 1995, p. 15.) We kunnen Beatrijs vergelijken met Mariken van Nieumeghen, ook een zondares die zich op tijd bekeert. En allebei eindigen ze hun leven als een ‘gewijde maagd’, nadat ze eerst een tijdlang een ‘gewaagde meid’ zijn geweest. In het geval van Beatrijs is ze zelfs in het begin van het verhaal ook al een ‘gewijde maagd’, maar dat verandert in de loop van het verhaal. De inhoud van dit werk is typisch middeleeuws, maar het thema ervan bevat voldoende actuele aanknopingspunten om de leerlingen te boeien.
Dit leermiddel presenteert een aantal gevarieerde werkvormen voor klassikaal onderwijs, zelfstudie en afstandsonderwijs. Behalve vragen en opdrachten voor de leerlingen bevat het ook een tekst met achtergrondinformatie voor de leerkracht, die de leerlingen zelf achteraf als correctiemodel kunnen gebruiken.
Voor wie het leermiddel wil gebruiken voor klassikaal onderwijs, hebben we een aantal fragmenten uit Beatrijs in de hertaling van Willem Wilmink opgenomen, die met toestemming van de uitgever zijn overgenomen uit Bulkboek.online.
Indien het leermiddel gebruikt wordt voor zelfstudie, groepswerk of afstandsonderwijs, moeten de leerlingen, vooraleer ze de vragen beantwoorden en de opdrachten uitvoeren, eerst de tekst lezen in een vertaling of bewerking in hedendaags Nederlands. Bruikbare uitgaven zijn (in chronologische volgorde):
- Adema, H., Beatrijs. Tekst en vertaling. Groningen: Taal & Teken, 1988. (Vertaling in proza). Beschikbaar op internet.
- Meder, Th., & W. Wilmink, Beatrijs. Een middeleeuws Maria-mirakel. Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker, 1995. (Schitterende vertaling in rijmende verzen.) Ook verschenen als Bulkboek Online. Beschikbaar op internet.
- Franck, E., Beatrijs. Averbode: Altiora, 1997. Ook gepubliceerd in: E. Franck, Hou van mij. De mooiste verhalen over liefde. Leuven: Davidsfonds, 2005. (Bewerking in proza voor de jeugd.)
- Passenier, A., Beatrijs. Het middeleeuwse verhaal van de verliefde non. Roosendaal: Boekenbent, 2007. (Bewerking op rijm in strofen van vier regels.) Beschikbaar op internet.
- Biesheuvel, I., ‘Beatrijs’. In: Middeleeuwse verhalen uit de Lage Landen. Vertaald door Ingrid Biesheuvel. Met een voorwoord van Herman Pleij. Amsterdam: Athenaeum / Polak & Van Gennep, 2008. (Vertaling in proza.)
Het ligt niet zomaar voor de hand om in het begin van de les (of lessenreeks) aan te knopen bij de leefwereld van de leerlingen of bij de actualiteit. De aanknopingsfase kan beter niet aansluiten bij de religieuze aspecten van het verhaal, maar bij de menselijke aspecten ervan. Dat kan bijvoorbeeld door te verwijzen naar prinses Maxima, die haar ouders en haar land in de steek heeft gelaten om te trouwen met de huidige koning van Nederland. We kunnen in een klasgesprek aan de leerlingen vragen of ze in een soortgelijke situatie bereid zouden zijn om hetzelfde te doen, zelfs als ze daardoor niet automatisch prins of prinses zouden worden. Ook de actualiteit kan gebruikt worden om de lectuur van Beatrijs in te leiden. We denken bijvoorbeeld aan het krantenbericht over een Pakistaanse vrouw, die werd gestenigd, omdat ze getrouwd was met de man van wie ze echt hield en niet met de man die haar ouders voor haar hadden uitgekozen. Ook in Vlaanderen en Nederland worden sommige Turkse of Marokkaanse meisjes door hun ouders tegen hun wil uitgehuwelijkt. In het middeleeuwse verhaal wordt Beatrijs als het ware niet uitgehuwelijkt aan een man, maar aan het klooster, dat wil zeggen: ze wordt tegen haar zin naar een klooster gestuurd. Ze wordt dus ‘bruid van Christus’ tegen wil en dank. Wat kun je doen als je door je ouders tegen je zin voor een klooster of voor een huwelijk met een onbekende man wordt voorbestemd?’ De leerlingen zullen wellicht suggereren dat je dan het best van huis kunt weglopen. Inderdaad. Je kunt (met of zonder je lief) vluchten naar een ander land. En dat is precies wat Beatrijs ook zal doen.
Het spreekt vanzelf dat we, vooraleer we fragmenten uit de Beatrijs gaan lezen, nog wat toelichting zullen moeten geven bij de historische achtergronden van het verhaal. Om te beginnen kunnen we ons afvragen, hoe het komt dat zulke legenden ontstaan. Dan komen we terecht bij de Mariaverering in de middeleeuwen, die vanaf de twaalfde eeuw leidde tot het ontstaan van veel Marialegenden, waarvan de Beatrijs een voorbeeld is. De enorme omvang en intensiteit van die Mariaverering wordt bewezen door de talloze nieuwe kerken, toegewijd aan Maria, en door de grote toename van bedevaartplaatsen en Mariafeesten. Zo ontstonden de Marialegenden: Latijnse exempelen en populaire verhalen, die werden gepredikt door jonge kloosterorden. De Beatrijslegende is ooit begonnen als een kort Latijns verhaal in proza. Het verhaal van Beatrijs is voor het eerst te vinden in een Latijnse prozaverzameling van mirakelen, nl. de Dialogus Miraculorum (‘Dialoog over mirakelen’) van Caesarius, prior van de cisterciënzerabdij Heisterbach in het Rijnland.
Eerste fragment: de proloog (v. 9-25)
Over haar godsvrucht wordt nog met geen woord gerept, terwijl je toch zou verwachten in de beschrijving van Beatrijs voorbeelden te vinden van haar grote vroomheid. Maar de dichter vindt het kennelijk belangrijker om eerst op haar voornaamheid, dan op haar schoonheid en ten slotte op haar stiptheid te wijzen. Voor het jonge aristocratische publiek, waarvoor het werk was bedoeld, waren die zaken voor de identificatie met Beatrijs belangrijker dan haar vroomheid.
Tweede fragment: het gesprek tussen de geliefden (v. 110-141)
Dit is een fragment uit het zgn. ‘traliegesprek’, een van de mooiste liefdesdialogen uit onze literatuur. Eigenlijk wil Beatrijs zeggen: ‘Ontvoer me’, maar dat is te brutaal-dwingend en dus allesbehalve hoofs. Zoals het een beschaafde jonkvrouw betaamt, spreekt ze in hoofse beeldspraak over haar verliefdheid, in de hoop daarmee de juiste reactie aan de minnaar te ontlokken. De jongeling bevestigt dat de liefde nog steeds wederzijds is en hij stelt voor om haar te helpen het klooster te ontvluchten. Hij belooft bestaanszekerheid in materieel opzicht en hij verzekert haar zijn eeuwige trouw.
Derde fragment: de ontmoeting in de tuin (v. 259-285)
Als Beatrijs het klooster verlaat en de jongeling ontmoet in de tuin, schaamt ze zich, en wel om drie dingen: omdat ze in haar hemd staat, geen hoofddeksel heeft en op blote voeten gaat. Ze staat op dit moment eigenlijk in het middeleeuwse boete- en schandekleed, zowel van het kerkelijke als van het wereldlijke gerecht. Als je een boete moest betalen, gebeurde dat blootshoofds. Als je een ernstige misdaad had gepleegd, dan ging je barrevoets en als je verbannen werd of terechtgesteld, had je alleen een hemd aan. De adellijke Beatrijs staat in een schandekleed i.p.v. in haar bruidstooi. Daarom kust de minnaar haar nu nog niet. Daarmee wacht hij ze tot ze als jonkvrouw gekleed is.
Vierde fragment: het voorstel tot liefdesspel (v. 342-364)
Als het jonge paar door een lieflijk bos rijdt, krijgt de jongen zin om te vrijen. Hij stelt voor aan Beatrijs om daar ‘bloemen te gaan plukken’ (een hoofse formulering voor vrijen). De plek in het bos heeft veel kenmerken van een zgn. ‘lieflijke plaats’, die met zijn bloemen, vogeltjes en mooi weer uitnodigt tot liefdesspel. Maar het is toch meer een plek waar overspel gepleegd kon worden of waar een ridder zich waagde aan een vluggertje met een eenzaam meisje of een prostituee. Als er door edelen in de natuur werd gevreeën, dan gebeurde dat veel vaker in een besloten liefdesdomein, zoals een ommuurde tuin. Het is dus niet zonder reden, dat Beatrijs zich erover opwindt, dat de jongen haar hier wil ontmaagden. Ze is niet preuts, maar ze eist een fatsoenlijke omgeving voor het eerste seksuele contact. Daarom geeft ze te kennen, dat ze zich dood zou schamen, als ze zoals een hoer in het vrije veld de liefde zou bedrijven. Ze maakt de jongen verontwaardigd uit voor boerenkinkel en ze bedoelt daarmee dat hij zich niet hoofs gedraagt. Een van de belangrijkste eigenschappen van hoofs gedrag is immers de zelfbeheersing (‘zijn hormonen kunnen bedwingen’). Knap is natuurlijk de parallellie die de dichter hier suggereert tussen de woedende reactie van Beatrijs nu en de tragiek van de noodzaak later om als ‘bermprostituee’ met anonieme mannen in de vrije natuur seksuele omgang te hebben.
Vijfde fragment: de proloog (v. 1-8)
De dichter was duidelijk ook de voordrager. Bovendien was hij een beroepsdichter, iemand die met het maken en voordragen van zijn gedichten zijn brood moest verdienen. Zulke dichters werden ook ‘sprooksprekers’ genoemd. Vaak traden ze ’s avonds op tijdens of na de maaltijd en na afloop werden ze door de gasten betaald voor hun optreden. Met het openingsvers wou onze dichter ervoor zorgen dat hij een goede beloning zou krijgen. Hij trok wellicht rond in de Lage Landen op zoek naar publiek voor zijn repertoire. We weten dat vooral de exempelen goed bruikbaar waren voor voordragers.
Dit zijn de doelstellingen van het leermiddel:
- De leerlingen zijn bereid om na te denken en van gedachten te wisselen over de vraag of ze hun vertrouwde omgeving zouden kunnen verlaten om een verre geliefde te volgen in een onzekere toekomst.
- De leerlingen kunnen de Mariaverering verklaren, die in de 12de eeuw leidde tot het ontstaan van veel Marialegenden.
- De leerlingen kunnen uit de vergelijking tussen een romaanse en een gotische voorstelling van Maria afleiden dat de middeleeuwers in de loop van de 12de eeuw anders naar Maria begonnen te kijken dan in de eeuwen die daaraan voorafgingen.
- De leerlingen kunnen aangeven welke redenen er in de middeleeuwen bestonden om een kind van twaalf jaar in een klooster te laten opnemen.
- De leerlingen kunnen uitleggen waarom meisjes die verplicht waren om in een klooster te gaan, daar vaak niet gelukkig waren.
- De leerlingen kunnen de verschillen aanduiden tussen het Latijnse exempel, dat gediend heeft als inspiratiebron voor de Beatrijs, en de uitwerking van het gebeuren in het Middelnederlandse mirakelverhaal.
- De leerlingen kunnen uitleggen waarom in de proloog de bron van het verhaal wordt genoemd en de betrouwbaarheid ervan wordt bewezen.
- De leerlingen kunnen verklaren waarom in de proloog de schoonheid, de voornaamheid en de stiptheid van Beatrijs worden beklemtoond in plaats van haar grote vroomheid.
- De leerlingen kunnen uitleggen waarom Beatrijs soms andere beslissingen neemt dan wij in onze tijd zouden verwachten.
- De leerlingen kunnen verklaren waarom Beatrijs tijdens het ‘traliegesprek’ beeldspraak gebruikt om over haar verliefdheid te spreken.
- De leerlingen kunnen de jongeling die haar wil ontvoeren uit het klooster karakteriseren als een typisch hoofse minnaar.
- De leerlingen kunnen de drie redenen waarom Beatrijs zich schaamt bij de ontmoeting in de tuin opnoemen en verklaren.
- De leerlingen kunnen de symbolische betekenis uitleggen van de kleuren van de kleding, die de jongeling voor haar heeft meegebracht.
- De leerlingen kunnen verklaren waarom Beatrijs niet wil ingaan op het voorstel van de jongeling om in het bos samen bloemen te gaan plukken, d.w.z. te vrijen.
- De leerlingen kunnen aangeven welke motieven de hoofse jongeling kan hebben om zijn geliefde en zijn kinderen na zeven jaar zomaar in de steek te laten.
- De leerlingen kunnen uitleggen waarom Beatrijs eerst de prostitutie verkiest boven het bedelen en waarom ze later (na zeven jaar) toch nog gaat bedelen.
- De leerlingen kunnen uitleggen waarom Beatrijs vraagt dat de hemelse stem, die haar de opdracht geeft om terug te keren naar het klooster, die opdracht nog twee keer wil herhalen.
- De leerlingen kunnen aangeven welke verklaring de dichter geeft voor Maria’s vervanging van Beatrijs in het klooster.
- De leerlingen kunnen uitleggen welke bedoeling de dichter had met het vertellen van zijn verhaal.
- De leerlingen kunnen een robotfoto maken van de onbekende dichter.
- De leerlingen kunnen de hoofdletter waarmee het verhaal begint in het handschrift, een ‘gehistorieerde initiaal’ of een hoofdletter met een afbeelding erin, beschrijven.
- De leerlingen kunnen de getallensymboliek op visueel niveau in de afbeelding van het manuscript ontdekken.
- De leerlingen kunnen actuele voorbeelden geven van de in de Beatrijs aanwezige moraal van eer en schande, een moraal die alleen kijkt naar uiterlijkheden en het oordeel van de omgeving, en gevoelig is voor lasterpraatjes, zoals die vandaag op de sociale media voorkomen.
- De leerlingen kunnen de waarschuwing van de verteller voor de schijnwereld van luxe en vergankelijke liefde toepassen op hun eigen tijd.
- De leerlingen kunnen aantonen dat sommige videofragmenten bij de Beatrijs op de website van het Archief voor Onderwijs weinig of niets te maken hebben met het verhaal en er alleen maar toe bijdragen dat het werk ten onrechte wordt geridiculiseerd.
Het leermiddel bestaat uit drie delen: vragen en opdrachten voor de leerlingen, lessuggesties en achtergrondinformatie voor de leraar, waarin we zoveel mogelijk secundaire literatuur over de Beatrijs hebben proberen te verwerken.
Dit is de link naar het leermiddel.
De volgende afbeeldingen, die gemaakt zijn met behulp van artificiële intelligentie, kunnen stof geven aan een discussie in de klas. Wat klopt er en wat klopt er niet volgens de inhoud van het verhaal? Welke concrete details moet je in je instructies aan Microsoft Copilot vermelden om een betrouwbare afbeelding te krijgen?



Laat een reactie achter