Subject: | Neder-L, no. 9501.b |
From: | Ben Salemans |
Reply-To: | Elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek |
Date: | Sun, 22 Jan 1995 00:03:25 MET |
Content-Type: | text/plain |
********************* *-------------------------- Neder-L, no. 9501.b -----------ISSN-0929-6514-* | ************************************************************ | | * Neder-L, elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek * | | ************************************************************ | | | | Onderwerpen in dit bulletin: | | ============================ | | (1) Vra: 9501.06: Titel boek gezocht op terrein historisch-vergelijkende| | taalkunde (moet een vrij recent boek zijn) | | (2) Med: 9501.07: Aankondigingen: (1) 24 feb., Nijmegen: inaugurale | | reden Hans Hulshof 'Moedertaaldidactiek in | | ontwikkeling'; (2) 24 feb., Nijmegen: congres over | | taalkunde in de 18-de eeuw; (3) 15 maart, Leiden: 2e | | Lambert ten Kate-lezing door Ingrid Tieken '200 jaar | | Lindley Murray' | | (3) Med: 9501.08: Integral Dutch Course ofwel Cursus Nederlands | | beschikbaar op ftp.iaehv.nl in directory | | /pub/users/perry: Integral_Dutch_Course | | (4) Col: 9501.09: Column Willem Kuiper, no. 13: "Centennia" | | (5) Col: 9501.10: Column Wim Husken: Eerlycke Tytkorting, no. 6: | | "De Trouwring van Cats" | | | | Informatie over Neder-L: | | ======================== | | Algemene informatie opvragen over Neder-L: stuur mail naar | | listserv@nic.surfnet.nl met daarin de boodschap: GET NEDER-L INFO | | Abonnement nemen op Neder-L: stuur mail naar listserv@nic.surfnet.nl | | met als boodschap: SUB NEDER-L | | Oude Neder-L-bulletins opvragen: stuur mail naar listserv@nic.surfnet.nl| | met daarin een boodschap als: GET NEDER-L LOG9206 | | (resultaat: logboek met Neder-L-artikelen van juni '92 wordt gestuurd)| | Gopher-toegang tot Neder-L: alle oude en nieuwe Neder-L-bulletins zijn | | via Gopher in te zien op gopher.nic.surfnet.nl, in de directory | | SURFnet informatie/LISTSERV archieven (nic.surfnet.nl)/NEDER-L | | Neder-L wordt ook verspreid via de Internet newsgroup bit.lang.neder-l | | Bijdrage voor Neder-L opsturen: stuur mail naar neder-l@nic.surfnet.nl | | (dit geldt ook voor Internet-gebruikers die bijdragen willen leveren) | *-------------------------- --------------------------* *********************
(1)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Thu, 22 Dec 94 11:13:43 +0100
From: Guido Vanden Wyngaerd <HAAAM02@cc1.kuleuven.ac.be>
Subject: Vra: 9501.06: Titel boek gezocht op terrein historisch- vergelijkende taalkunde (moet een vrij recent boek zijn)
Ik ben op zoek naar de titel en auteur van een boek waar ik alleen een 10-tal gefotokopieerde bladzijden bezit. Het gaat om hoofdstuk 2, dat de titel draagt “De Indo-Europese familie”, en het is duidelijk een onderdeel van een inleidend boek over historisch-vergelijkende taalkunde. Naast het overbekende citaat van Sir William Jones bevat het ook een veel minder bekende referentie, nl. naar een brief van een Franse pater Coerdoux, die eerder dan Jones en met meer feitenmateriaal de verwantschap van Sanskriet en Latijn aantoonde. Verder bevat het hoofdstuk een overzicht van de Indo-europese talen. Zo wordt o.a. verwezen naar een congres in Leiden in 1987, waarop van een tot dusver onbekende IE taal, het Proto-Bangani, kond gedaan werd. Kan iemand me helpen bij het traceren van auteur en titel van dit boek?
Guido Vanden Wyngaerd
guidovdw@cc1.kuleuven.ac.be
(2)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Thu, 19 Jan 1995 14:13:08 +0100 (MET)
From: Roland de Bonth <deBonth@LET.KUN.NL>
Subject: Med: 9501.07: Aankondigingen: (1) 24 feb., Nijmegen: inaugurale reden Hans Hulshof 'Moedertaaldidactiek in ontwikkeling'; (2) 24 feb., Nijmegen: congres over taalkunde in de 18-de eeuw; (3) 15 maart, Leiden: 2e Lambert ten Kate-lezing door Ingrid Tieken '200 jaar Lindley Murray'
Aankondigingen:
(1) Vorig jaar is Hans Hulshof benoemd tot bijzonder hoogleraar vanwege de Stichting Nijmeegs Universiteitsfonds om onderwijs te geven in de ’theorie van de moedertaaldidactiek’ aan de Faculteit der Letteren van de KU Nijmegen. Op 24 februari 1995 zal hij om 15.45 uur zijn inaugurale rede uitspreken, getiteld: ‘Moedertaaldidactiek in ontwikkeling. Naar een vakdidactische kennisbasis’.
(2) Op diezelfde dag wordt van 10.00 uur tot 15.00 uur in zaal E2.51 van de KUN een congres gehouden over taalkunde in de achttiende eeuw. Er zullen vier lezingen van een half uur gehouden worden, gevolgd door een discussie van ongeveer een kwartier.
De sprekers op die dag zijn: prof.dr. G.R.W. Dibbets, mw. dr. M.J. van der Wal, mw. drs. T. Reijs-Extra & drs. R.J.G. de Bonth. De titels van de lezingen worden binnenkort bekend gemaakt.
(3) Op woensdag 15 maart 1995 zal om 16.15 uur in Leiden de tweede Lambert ten Kate-lezing gehouden worden door dr. Ingrid Tieken. Het onderwerp van haar voordracht zal zijn: ‘Tweehonderd jaar Lindley Murray’.
De exacte locatie staat nog niet vast, maar zal zo spoedig mogelijk meegedeeld worden.
Roland de Bonth
Vakgroep Nederlands, KUN
(3)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Fri, 20 Jan 1995 01:15:19 +0100 (MET)
From: Perry Rovers <provers@KUB.NL>
Subject: Med: 9501.08: Integral Dutch Course ofwel Cursus Nederlands beschikbaar op ftp.iaehv.nl in directory /pub/users/perry: Integral_Dutch_Course
Van het Internet heb ik de cursus ‘Integral Dutch Course’ geplukt. Ik weet niet wie de auteur ervan is. Het is een cursus Nederlands voor beginners. De cursustekst heb ik op de ftp-server ftp.iaehv.nl gezet, in de directory /pub/users/perry als bestand Integral_Dutch_Course.
Perry Rovers (Perry.Rovers@kub.nl)
(4)=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Fri, 20 Jan 1995 10:46 +0100 (MET)
From: Willem Kuiper <KUIPER@ALF.LET.UVA.NL>
Subject: Col: 9501.09: Column Willem Kuiper, no. 13: "Centennia"
CENTENNIA
Als een middeleeuws auteur citeert, doet hij dat praktisch altijd uit zijn hoofd. Hij had zijn boeken namelijk niet op zijn schrijftafel liggen of achter zich in de kast staan. Nee, ze zaten in zijn geheugen.
Het middeleeuwse onderwijs maakte noodgedwongen zeer veel werk van de memoria: het actief in het geheugen opbergen van woorden, feiten, gebeurtenissen en het weer oproepen daarvan. Daartoe stelde men zich het geheugen voor als een groot gebouw, zo nodig met meerdere verdiepingen, met een gang in het midden en kamers aan weerszijden. Die kamers waren elk op een eigen wijze gestoffeerd, gemeubiliseerd en van objecten voorzien. Wat men wilde onthouden werd gekoppeld aan een bepaalde hoedanigheid of een bepaald object in zekere kamer. Als men zich nu iets wilde herinneren, betrad men in gedachten dat gebouw, liep naar het bewuste vertrek, herkende het voorwerp, waaraan men de herinnering gekoppeld had, en wist weer wat men weten wilde. Soort achtbaans ezelsbrug. Er is een heel mooi boek over dit onderwerp: Frances A. Yates. THE ART OF MEMORY, in het Nederlands vertaald als: DE GEHEUGENKUNST, uitgeverij Bert Bakker. Amsterdam 1988 en 1990.
Wie deze manier van onthouden en herinneren omslachtig vindt, bedenke zich dat denksporters (on)bewust nauwelijks anders te werk gaan. Schakers en bridgers — daar weet ik het van — handelen zelden ‘spontaan’, maar gaan ‘intuitief’ te werk. Dat wil zeggen dat ze zich een situatie trachten te herinneren die lijkt op het probleem waarmee ze op dat moment geconfronteerd worden: Waar heb ik dit eerder gezien? Hoe ging het toen? Wanneer was dat ook al weer? Waar gebeurde dat? Was dat niet met die en die, toen en toen? Op deze manier wordt tot in de uithoeken van het onderbewuste gezocht, en soms met succes.
Dat middeleeuwse auteurs doorgaans uit hun hoofd citeerden, had een praktische reden: probeer maar eens iets op te zoeken in een handschrift. Dat was eeuwen lang onbegonnen werk. Daar waren boeken aanvankelijk ook niet voor. Het boek was een schatkist, een kluis. De schat c.q. de inhoud werd hardop voorgelezen en nagezegd totdat hij foutloos gereproduceerd kon worden. Dat dit niet vanzelf ging, mogen wij opmaken uit het feit dat op middeleeuwse miniaturen de magister steevast afgebeeld staat met een kloeke roedebundel. Fouten werden hardhandig gecorrigeerd.
Ik ben blij dat het zo niet meer gaat. Als docent wel te verstaan. Met die studenten van tegenwoordig zou je binnen het trimester een tennisarm krijgen.
In de loop van de dertiende eeuw was de verschriftelijking van het wetenschappelijk bedrijf zo ver gevorderd dat men allerlei hulpmiddelen ontwikkelde om niet alleen leesbaarheid van het boek te verbeteren, maar ook de raadpleegbaarheid.
Tot dan toe was het niet gebruikelijk boeken een ’titel’ te geven. Vaak volstond men met een aanduiding, namelijk waarover het boek ging, en die omschrijving stond meestal aan het slot van de tekst: “Explicit de amore”. Explicit betekent letterlijk ‘uitgewikkeld’, een term die de middeleeuwer had georven van de Romeinen. Die werkten met boekrollen, en als de tekst uitgelezen was, dan was hij letterlijk uitgewikkeld. Middeleeuwse boeken werden daarom meestal ‘op hun buik’ bewaard, hoefde je alleen maar het achterplat op te tillen om te zien dat het Over de Liefde ging.
Ten tijde van Jacob van Maerlant ging men al een stuk geacheveerder te werk. Men ging kleiner schrijven zodat boeken draagbaar werden. Men deelde de tekst op in ‘partes’ (delen), ‘libri’ (boeken) en ‘capita’ (hoofdstukken). Men werkte met opschriften in de bovenmarge, onze running titles, en men vond de inhoudsopgave uit: aan het begin van elk boek stond een ’tabula’ (tafel), een opsomming van alle hoofdstuktitels en hun nummer. Op die manier kon je de gewenste informatie opzoeken zonder het hele boek te hoeven doorlezen. Later ontstond de gewoonte de bladen te nummeren. Een index of register op trefwoorden kende men nog niet; dat komt pas na de Middeleeuwen.
Het verschriftelijkingsproces staat de laatste tijd sterk in de belangstelling. Zeer de moeite van het lezen waard zijn: ORALITEIT EN SCHRIFTCULTUUR, onder redactie van R.E.V. Stuip en C. Vellekoop, Hilversum [Verloren] 1993 en het pas verschenen ’tekstboek’ van de Open Universiteit, DE MIDDELEEUWSE IDEEENWERELD 1000-1300, onder redactie van M. Stoffers, Hilversum [Verloren] 1994.
Een ander probleem waarmee middeleeuwse auteurs worstelden, was het maken van aantekeningen. Stel, je hebt iets geschreven over doet er niet toe en nu vind je iets over hetzelfde onderwerp? Hoe voeg je dat toe?
In de marge. Denk maar aan ons woord kanttekening. De marges van middeleeuwse handschriften waren een stuk hoger en breder dan nu gebruikelijk is. Niet in alle bewaard gebleven boeken. De meeste zijn, vaak meer dan eens, door de boekbinder afgesneden. Maar soms kom je nog wel eens een niet-afgesneden codex tegen, het Dyckse handschrift bijvoorbeeld, dat Jacob van Maerlants DER NATUREN BLOEME bevat en de REINAERT, en dat niet zo lang geleden uit particulier bezit werd aangekocht door de universiteitsbibliotheek van Munster.
Van sommige boeken wist men van te voren dat er bijgeschreven zou worden. Daar hield men dan van te voren rekening meer door heel veel ruimte open te laten tussen de regels en een opmaak met extreem grote marges te kiezen. In de loop der jaren werden, soms door meerdere handen, die marges volgeschreven en werd met verwijstekens gemarkeerd wat bij wat hoorde.
Een enkele creatieve geest hanteerde naald en draad. Lambertus van Sint Omaars bijvoorbeeld. Deze monnik schreef in de jaren ’20 van de twaalfde eeuw een encyclopedie, het LIBER FLORIDUS. De autograaf, dat wil zeggen: het door de auteur zelf geschreven boek, wordt bewaard in de universiteitsbibliotheek van Gent.
Als Lambertus ruimte tekort kwam, naaide hij een blad aan een blad en daar desnoods weer een blad aan. Een afbeelding van een leeuw spant de kroon. De staart is uitklapbaar en het kwastachtige uiteinde — waarmee de leeuw geacht werd zijn sporen uit te wissen, reden waarom hij zo moeilijk te vangen was — kreeg een eigen miniblaadje. Zo ontstond een boek met het karakter van een collage, waarvan het redactieproces (door de emeritus bibliothecaris Albert Derolez) gereconstrueerd kon worden toen het uit de band genomen werd om gerestaureerd te worden.
Zittend achter mijn tekstverwerker heb ik vaak medelijden met mijn middeleeuwse collega’s. Hoe graag zou ik Jacob van Maerlant wegwijs maken in WordPerfect. Hij zou er net zo blij mee zijn als Johan Sebastian Bach met een computer, een MIDI-keyboard en een partituurprogramma. Kon hij eindeloos componeren en na afloop het stuk afdrukken.
Een andere verworvenheid waarmee je Jacob van Maerlant wild enthousiast gemaakt zou hebben, is voor ons zo alledaags dat we ons niet realiseren dat ook dit ooit een keer door iemand is bedacht: de kaartenbak. Je ziet ze nog, maar het is een uitstervende papiersoort. Aan de ouderwetse kaartenbak kleeft namelijk een groot nadeel: je kunt maar een gegeven tegelijk als sorteercriterium hanteren. Vandaar ook dat de UB vroeger een alfabetische en een systematische catalogus had. De elektronische kaartenbak heeft hieraan een eind gemaakt. In beginsel kan elk gegevensveld als index op het hele bestand gebruikt worden. Ook kun je kaartenbakken aan elkaar koppelen. Een simpel voorbeeld.
Stel je hebt een corpus primaire Middelnederlandse teksten en daarover een hoeveelheid secundaire literatuur. Je maakt een bak primair. Je maakt een bak secundair. En vervolgens koppel je secundair aan primair. Vanaf dat moment kun je vanuit je primaire kaartenbak in een oogwenk zien a) of er secundaire literatuur over deze tekst aanwezig is, b) indien ja, welke.
Een slag apart zijn grafische databases. Tijdens mijn onderzoek naar de bakermat van de FERGUUT aan de hand van Amand Berteloots KLANKATLAS VAN HET DERTIENDE-EEUWSE MIDDELNEDERLANDS zag ik het helemaal voor me. Je voert het ganse corpus Gysseling in de computer in. Je tikt een woord in, en vervolgens zie je de kaart van de Nederlanden verschijnen en gaan zich daarop kleurverschillen voltrekken. Elke kleur staat voor een bepaald percentage. Via het P.J. Meertens-Instituut ken ik zo’n programma op achternamen. De basis is de volkstelling van 1947.
Tik een naam in, geef op of je de uitkomst absoluut of relatief wilt hebben, en pats, je ziet in een oogopslag dat Kuiper’s uit Groningen komen, de Kuyper’s uit Noordholland en de Kuipers’ uit de noordelijke provincies.
Onlangs kreeg het P.J. Meertens-Instituut hoog bezoek. Bij die gelegenheid demonstreerde ik het REPERTORIUM VAN MIDDELNEDERLANDSE EIGENNAMEN i.s.n. en toonde als toegift een van mijn elektronische kaartenbakken, JAARTAL geheten. JAARTAL — opgezet om na te gaan of de ESMOREIT inderdaad gebaseerd is op Siciliaanse gebeurtenissen, niet dus — is een poging de middeleeuwse geschiedenis te synchroniseren. Kies een mens en zie wie zijn leeftijdgenoten waren, wie er aan de macht waren, welke teksten er geschreven werden en wat er verder gebeurde. Kies een jaartal en zie wie er toen leefden, welke paus er was, welke koningen regeerden enz.
Een van mijn toehoorders maakte me toen opmerkzaam op een Amerikaans programma, CENTENNIA, dat de politieke geschiedenis van West-Europa vanaf het jaar 1000 tot op heden op de landkaart projecteert. Elk land heeft zijn eigen kleur. Je kiest een stad of land, een jaartal, en zet de klok in werking, vooruit of terug. En vervolgens zie je een stuiptrekkende lappendeken. Sommige staten, Zwitserland bijvoorbeeld, blijven praktisch bewegingloos staan. Andere daarentegen waaien heen en weer als zwerfvuil, zwellen op en krimpen in, gaan en komen, maken zich los en worden weer opgegeten.
Hoe graag zou ik Jacob van Maerlant CENTENNIA demonstreren aan de hand van bijvoorbeeld de kruistochten. Kon hij met een ‘Gods eye’ de Saracenen zien aankomen, de kruisvaarders Jeruzalem zien veroveren, Saladin zich meester zien maken van het Heilig Land en Egypte, en inderdaad met de val van Akers in 1291 de kleuren van de christenstaatjes zien verdwijnen.
Ik ben de eerste om toe te geven dat het veel uitvoeriger kan — en mijns inziens ook moet — dan wat CENTENNIA te bieden heeft. Natuurlijk beginnen we in 5199 voor Christus met de schepping en we verwerken veel en veel meer plaats- en landennamen in de landkaart. Waarom niet alle? Maar CENTENNIA laat wel zien hoe het moet. En wat kan. En dat is heel veel.
Het bestellen van CENTENNIA is een fluitje van een cent. Ik schreef een briefje met mijn naam, adres en creditcardnummer en ‘date of expire’ naar:
Clockwork Software, Inc.
P.O. Box 148036
Chicago, IL 60614
USA
Je kunt ook bellen: (00 1) (312) 281-3132. (Nederlanders kiezen die 00 1 om contact met de USA te krijgen).
Later vernam ik dat dit bedrijf ook een e-mail-adres heeft: clockwk@delphi.com.
Een kleine drie weken later kreeg ik het toegestuurd. Wat het kost? $ 89 voor een DOS-versie van dit Engelstalig programma. Voor dezelfde prijs kan ook een Apple Macintosh-versie worden gekocht. Over enkele weken verschijnt er een Windows-versie van CENTENNIA. Nog wat later komen er ook Duits-talige versies op de markt.
Willem Kuiper – Kuiper@Alf.Let.UvA.NL
(5)=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Tue, 20 Dec 1994 15:50
From: Wim Husken (per e-adres: B.Salemans@let.kun.nl)
Subject: Col: 9501.10: Column Wim Husken: Eerlycke Tytkorting, no. 6:
"De Trouwring van Cats"
Wim Husken Eerlycke Tytkorting, no. 6
De Trouwring van Cats
Men liet in ouden tijdt een slave droncken maken,
En t’wijl hy besigh was met rispen, spouwen, braken,
Soo wert de guyt gestraft ten aensien van de jeught,
Op datse van het quaet sou wijcken na de deught.
Wie in de werken van Jacob Cats bladert, verwondert er zich misschien over dat de auteur door de gemiddelde Nederlander eeuwenlang is bejubeld als een van de meest geslaagde dichters van onze Gouden Eeuw. Van menige bladzijde van zijn poezie, in hoofdzaak sterk moraliserend, stijgt een muffe geur op, terwijl een overvloed aan wijze lessen weldra naar prikkelender stof doet verlangen. Anderzijds moet men toch ook erkennen dat de man een gemakkelijk versificator was, terwijl zijn taal de gewone spreektrant dicht nadert. Zie alleen maar de hierboven afgedrukte regels. Soms is in zijn werk hier en daar zelfs sprake van een sprankje humor. Vergeleken met Hooft en Huygens, auteurs van vrij moeilijk toegankelijk geachte poezie, muntte ‘Vader Cats’ inderdaad uit in eenvoud van stijl: geen ingewikkelde zinsconstructies of duistere passages maar leesbare, goed lopende volzinnen. In bijna elk huisgezin trof men zijn dichtwerk dan ook aan, niet zelden onmiddellijk naast de Bijbel op dezelfde plank. Twee van zijn boeken ondervonden bijzondere publieke bijval: zijn Houwelijck en een bundel amoureuze verhalen, sWerelts Begin, Midden, Eynde, besloten in den Trou-ringh, met den Proef-steen van den selven. Een van de geschiedenissen in dit laatste werk, het ‘Spaensch Heydinnetje’, rekent men sinds decennia zelfs tot de toppers in de Nederlandse literatuur. De omvangrijke verzameling als zodanig, meestal kortweg aangeduid als de Trou-ringh, verscheen in 1637 bij de Dordrechtse drukker Matthias Havius en was van meet af aan een groot succes. Cats heeft de populariteit van dit lijvige boek zelf al zien aankomen want nog voordat het het levenslicht aanschouwde, benaderde de Amsterdamse hoogleraar Caspar Barlaeus hem met het verzoek om een Latijnse bewerking van enkele verhalen te mogen maken. Hoewel deze vertalingen pas in 1643 onder de titel Faces Augustae verschenen, kon Cats zijn lezers in de ‘Inleydinge’ op zijn Trou-ringh de verschijning van Barlaeus’ werk al trots aankondigen: ‘Daer is een deftigh man die leert u Roomsche spraeck’.
Rond het midden van de vorige eeuw kwam in die onverdeelde lof echter plotsklaps verandering. E. J. Potgieter kenschetste de ethische verdiensten van Cats’ persoon namelijk als rondweg middelmatig. Voor de negentiende-eeuwse criticus was de man zelf, ondanks de opvoedkundige waarde die zijn werken ook naar zijn mening voor de Nederlanders nog altijd hadden, alles behalve een ‘vent’. Na Potgieter deed Conrad Busken Huet er nog een schepje bovenop. Wel waardeerde hij in Cats de gemakkelijk rijmende verzenbouwer. De verhalen in de Trou-ringh konden naar de smaak van deze toonaangevende beoordelaar wel door de beugel. Niettemin was, na de kritiek van Potgieter en Huet, de reputatie van de eertijds hemelhoog geprezen raadspensionaris gebroken.
In 1967 publiceerde S. F. Witstein onder de titel ‘Menanders Pleidooi’ een retoricale analyse van een minder bekend verhaal uit de Trou-ringh, ‘Twee verkracht, en beyde getrout’ (De nieuwe taalgids, jrg. 60, blz. 313-327). Haar betoog luidde het begin van een eerherstel voor de zeventiende-eeuwse dichter in. De schrijfster laat zien hoe voortreffelijk de auteur voorschriften uit de klassieke retorica weet toe te passen op narratieve teksten, zonder daarmee echter hun leesbaarheid schade te berokkenen. Niet voor niets had Barlaeus ook dit verhaal uitgekozen om opgenomen te worden in zijn Latijnse bewerking. Anders dan van het overbekende ‘Spaensch Heydinnetje’ bestaat er op dit moment van ‘Twee verkracht, en beyde getrout’ geen moderne uitgave. We vatten het verhaal daarom eerst even kort samen.
Ergens voor de kust van Griekenland lag in oude tijden een eiland waar de volgende wet van kracht was:
Men heefter vast gestelt, dat wie een Dochter schende,
En tegen haren danck de jonge Maeght bekende
Sou vallen door het sweert, of (so de Vrijster wou)
Moest haer voor eeuwigh zijn verbonden in de trou.
Op een en dezelfde dag vergrijpt een zekere Menander er zich aan twee meisjes, Tryphose en Jokaste. De bruut wordt gevangen en korte tijd later voorgeleid aan de rechtbank. Tryphose gaat tijdens het proces geheel in het zwart gekleed en draagt in haar rechter hand een zwaard. Jokaste heeft zich daarentegen in een fleurig gewaad gehuld, een bruid niet onwaardig. Als eerste krijgt Menander het woord. Hij probeert zijn vergrijp te bagatelliseren door het af te doen als een bewijs van ongeduld van de kant van de vurige minnaar die hij nu eenmaal is: ‘Ick heb maer wat te vroegh en wat te rau gevrijt’. Daarop is het de beurt aan Tryphose. Zij windt er geen doekjes om en vindt voor haar belager maar een straf geschikt: de dood door het zwaard. Met een flinke reeks invectieven aan Menanders adres (Cats lijkt ze met plezier te hebben verzonnen) ondersteunt ze haar betoog:
Slampamper, weelde kint, wijn-suyper, erref-bancker,
Nacht-lincker, boeve-schuym, op-snapper, venus-jancker,
Leegh-ganger, ture-luer, lust-soecker, lecker-tant,
Eer-roover, opper-fun, trou-hater, lanter-fant,
Bordeel-brock, hoere-vooght, gebuer-stier, maeghde-schender!
Vervolgens geeft Jokaste in haar pleidooi toe dat de twee vrouwen Menander wel erg lang aan het lijntje hebben gehouden. Zij vindt het dan ook begrijpelijk dat hij tot die snode daad is gekomen. Nu zij echter haar eer heeft verloren en de hoop op een goed huwelijk wel kan vergeten, doet zij er beter aan haar verkrachter als haar echtgenoot te accepteren. Beide partijen blijven uiteindelijk lijnrecht tegenover elkaar staan want geen van beiden wil voor de argumenten van de tegenpartij zwichten. De rechtbank zal moeten beslissen. Na lang beraad volgt een uitspraak: ‘Tryphose wert gepresen, Jokaste niet-te-min den vrijer toe-gewesen.’ Wel worden Menander en Jokaste verbannen naar een ander dal. Hoewel Tryphose het pleit lijkt te hebben verloren, loopt de affaire toch ook voor haar goed af, want onder de indruk van haar moedig gedrag gekomen, vat een ridder in de zaal speciale genegenheid voor haar op. Na lang wikken en wegen vraagt hij haar zelfs ten huwelijk. Maar Cats zou Cats niet zijn geweest, had hij zijn verhaal niet afgesloten met een nuchter, in dit verband misschien ietwat misplaatst, moraliserend gezegde: ”t Is net en suyver werck, als d’een hant d’ander wast.’
Een voor de hand liggende vraag die Witstein in haar eerder genoemde artikel niet stelde, was die naar de herkomst van de in het verhaal voorkomende persoonsnamen Tryphose, Jokaste en Menander. De naam van de jongeman, hoewel in Griekenland zeer frequent voorkomend, had haar op het spoor kunnen brengen van een bron die, als we ons niet vergissen, een wezenlijk stempel op de structuur van het verhaal heeft gedrukt. Cats lijkt hier namelijk te verwijzen, niet naar de ten tijde van de Renaissance nauwelijks bekende komediedichter Menander (342-291 v. Chr.), maar naar Menander-rhetor (3e eeuw na Chr.), een uit Byzantium afkomstig auteur van een handboek over pronkredes. Het retoricale genre waartoe de pleidooien in ‘Twee verkracht, en beyde getrout’ behoort ligt, zoals we verderop zullen zien, verankerd in diens opvattingen. Dat Cats een der hoofdfiguren van zijn verhaal naar deze historische persoon noemde, mogen we beschouwen als een knipoogje in de richting van zijn tijdgenoten-classici.
De namen Tryphose en Jokaste lijken vooral symbolisch bedoeld. Hoewel Jokaste bekend is als Oedipus’ moeder in Sophocles’ gelijknamige drama, ontbreekt verder iedere gelijkenis met dit spel. De stam van het woord waarvan de naam is afgeleid betekent ‘voorwaarts stormen, aanval, strijdgewoel’. In Cats’ verhaal kiest Jokaste, zodra zij voor de rechterstoel verschijnt, inderdaad fanatiek de aanval, echter niet in de richting van Menander maar in die van haar tegenstreefster Tryphose. Deze laatste naam is moeilijker te verklaren maar wie weet heeft Cats een Grieks neologisme beproefd in het woord ’tri-phos’, drievoudig licht, vrij vertaald: zij die licht brengt in het geval van drie personen. Menander zou, zoals gezegd, een hommage kunnen zijn aan de man die Cats leerde welke soorten redevoeringen er zoal zijn. Voor zijn naam is evenwel nog een tweede verklaring denkbaar. De belager van de twee meisjes wordt namelijk omschreven als ‘Ridder van Mileten’, dus afkomstig uit de Ionische stad gelegen voor de monding van de rivier Maeander.
Hoewel we bij elk van de speeches van Menander, Jokaste en Tryphose te maken hebben met een zuiver juridisch pleidooi, lijkt Menander-rhetors indeling in typen van zogenaamde ‘demonstratieve’ redevoeringen, gericht op iemands lofprijzing — in dit geval is er natuurlijk vooral sprake van blaam –, eveneens van toepassing. De Byzantijnse geleerde onderscheidt tussen lof van lofwaardige zaken, van verwerpelijke, van deels lofwaardige deels verwerpelijke en, tot slot, de speelse lof van in principe niet-lovenswaardige zaken. In het geval van Tryphose’s redevoering is er uitsluitend sprake van kapitteling van het verwerpelijke. Jokaste probeert uit het kwaad dat haar is overkomen tevens iets positiefs te halen, namelijk het vooruitzicht op een huwelijk. Daarmee beweegt haar pleidooi zich in de richting van een lofrede op een deels verwerpelijke deels lofwaardige zaak, door Menander-rhetor een ‘encomion amphidoxa’ genoemd. Het eerste argument dat zij in dit kader gebruikt is meteen het krachtigste:
Ick wil mijn Vaders huys en dese stadt vermeeren,
En mijn vervallen naem door echte banden eeren.
Hoewel er van lof op Menander natuurlijk geen sprake kan zijn, slaagt Jokaste er daadwerkelijk in om haar zaak voor de rechters een gunstige wending te geven door de gehuwde staat te prijzen die zij zal bereiken na het sluiten van een verbintenis met de man die haar verkrachtte: ‘Ick wil dan, soo ick kan, ick wil my gaen begeven, Om liever met een boef als sonder eer te leven.’ Het meisje bedient zich verder nog van een hele reeks andere retorische hulpmiddelen, te veel om hier allemaal op te noemen, maar effectief zijn ze wel. Zo doorspekt ze haar betoog met vragen in de richting van het publiek. Aan het vooruitzicht om in blijdschap en verdriet met Menander te mogen samenleven, voegt ze bijvoorbeeld de retorische vraag toe: ‘Wie kander van het volck, wie kander tegen zijn?’ Ook schuwt ze het gebruik van wijze spreuken niet: ”t Is wijsheyt, van de noot een deught te konnen maken.’
Cats heeft in een aantrekkelijk verhaal niet alleen bewezen een meester te zijn in de vertelkunst, maar tevens de voorschriften van de klassieke retorica voorbeeldig te kunnen toepassen. Zowel voor de gewone man als voor de geleerde literator viel er in zijn verhalen heel wat te genieten. Potgieter en Huet hadden gelijk: vergeleken met zijn overige werken staat de Trou-ringh onbetwist aan de top. Toch jammer dat de erin opgenomen verhalen voor een groot publiek nu zo moeilijk bereikbaar zijn.
-Einde-------------------- Neder-L, no. 9501.b --------------------------
Laat een reactie achter