Subject: | Neder-L, no. 9604.b |
From: | Ben Salemans |
Reply-To: | Elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek |
Date: | Mon, 22 Apr 1996 23:50:09 +0100 |
Content-Type: | text/plain |
********************* *-------------------------- Neder-L, no. 9604.b -----------ISSN-0929-6514-* | ************************************************************ | | * Neder-L, elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek * | | ************************************************************ | | | | Onderwerpen in dit bulletin: | | ============================ | | (1) Med: 9604.14: Derde jaarvergadering Nederlandse Boekhistorische | | Vereniging (NBV) op zaterdag 15-6-1996 te Antwerpen | | (2) Rub: 9604.15: Nieuwe rubriek: 'Uit de STCN', no. 1 | | (3) Vra: 9604.16: Auteurs gezocht voor project 'Onderwijs Frans in de | | Lage Landen in de XVIe en XVIIe eeuw' | | (4) Col: 9604.17: Column Marc van Oostendorp: Neder-Net, no. 2: | | 'Auteursrecht' | | (5) Art: 9604.18: Huijgens gedigitaliseerd: oude Nederlandse literatuur | | op het Internet; een interview met Ton Harmsen (RUL) | | | | Informatie over Neder-L: | | ======================== | | Algemene informatie opvragen over Neder-L: stuur mail naar | | listserv@nic.surfnet.nl met daarin de boodschap: GET NEDER-L INFO | | Abonnement nemen op Neder-L: stuur mail naar listserv@nic.surfnet.nl | | met als boodschap: SUB NEDER-L | | Oude Neder-L-bulletins opvragen: stuur mail naar listserv@nic.surfnet.nl| | met daarin een boodschap als: GET NEDER-L LOG9206 | | (resultaat: logboek met Neder-L-artikelen van juni '92 wordt gestuurd)| | Gopher-toegang tot Neder-L: alle oude en nieuwe Neder-L-bulletins zijn | | via Gopher in te zien op gopher.nic.surfnet.nl, in de directory | | SURFnet informatie/LISTSERV archieven (nic.surfnet.nl)/NEDER-L | | WWW-toegang tot Neder-L: | | http://www.nic.surfnet.nl/nlmenu/tijdschriften/tijdschriften.html | | Algemene URL, voor direct contact vanuit Internet/Gopher/WWW: | | gopher://hearn.nic.surfnet.nl:70/11/1.%20LISTSERVs%20public | | %20archives%20on%20hearn.nic.surfnet.nl/Neder-L | | (Geen spatie tussen "20public" en "%20archives" plaatsen.) | | Neder-L wordt ook verspreid via de Internet-newsgroup bit.lang.neder-l | | Bijdrage voor Neder-L opsturen: stuur mail naar neder-l@nic.surfnet.nl | | (dit geldt ook voor Internet-gebruikers die bijdragen willen leveren) | *-------------------------- --------------------------* *********************
(1)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Mon, 15 Apr 1996 10:41:50 +0100 (MET)
From: B.P.M. Dongelmans <Dongelmans@rullet.LeidenUniv.nl>
Subject: Med: 9604.14: Derde jaarvergadering Nederlandse Boekhistorische Vereniging (NBV) op zaterdag 15 juni 1996 te Antwerpen
*-------------------------------------------------------------*
| |
| Derde jaarvergadering |
| Nederlandse Boekhistorische Vereniging (NBV) |
| |
| Plaats: Hof van Liere, Prinsstraat 13, Antwerpen |
| Datum: zaterdag 15 juni 1996 |
| |
*-------------------------------------------------------------*
Op zaterdag 15 juni 1996 belegt de Nederlandse Boekhistorische Vereniging (NBV) te Antwerpen haar derde jaarvergadering. Aansluitend houdt de boekhistoricus Hubert Meeus een voordracht over ‘Antwerpen als drukkersstad’. Na de lunch spreekt Pierre Delsaerdt over het boekenbezit van Libertus Fromundus (1587-1653). Als laatste punt van het programma vindt een bezoek plaats aan het Museum Plantin-Moretus. Aan deze aktiviteiten kunnen ook niet-leden van de NBV deelnemen.
De dagindeling is als volgt:
10.30-11.00: Koffie
11.00-12.00: Jaarvergadering
12.00-12.30: Voordracht Hubert Meeus: Is er leven na Plantijn? Drukken in Antwerpen van de 15e tot de 17e eeuw
12.30-14.00: Lunch (gezamenlijk dan wel op eigen gelegenheid)
14.00-14.30: Pierre Delsaerdt: De bibliotheek van Libertus Fromondus (1587-1653)
14.30-15.00: Wandeling naar Museum Plantin-Moretus
15.00-16.30: Bezoek en rondleiding MPM
De NBV, opgericht in 1993, wil een ontmoetingsplaats zijn voor ieder die belangstelling heeft voor het Nederlandstalige boek in heden en verleden. De NBV organiseert in dit verband studiedagen, congressen en excursies. Tevens brengt zij samen met de Koninklijke Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels en de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag een nieuwe publikatiereeks uit. Op 15 juni 1996 wordt daarnaast het derde ‘Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis’ gepresenteerd, met uiteenlopende artikelen over het Nederlandstalige boek en tijdschrift en met besprekingen van recente boeken uit het vakgebied.
Wie deel wil nemen aan de gezamenlijke lunch, moet zich schriftelijk melden bij de secretaris, onder gelijktijdige overmaking van f 20,- p.p. op postgirorekening 55 37 064 t.n.v. Nederlandse Boekhistorische Vereniging, Wilhelminastraat 142-I, 1054 WR Amsterdam.
Nadere informatie wordt desgewenst verstrekt door de secretaris B. Dongelmans, Stevinstraat 14, NL-2405 CP Alphen a/d Rijn, telefoon +31-(0)172-494835, e-mail Dongelmans@rullet.LeidenUniv.nl
(2)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Thu, 18 Apr 1996 09:14:29 +0100 (MET)
From: Paul Dijstelberge <DISTEL@rulub.LEIDENUNIV.NL>
Subject: Rub: 9604.15: Nieuwe rubriek: 'Uit de STCN', no. 1
Introductie van de rubriek ‘Uit de STCN’
De STCN (Short Title Catalogue, Netherlands) houdt zich (zoals u allen ongetwijfeld bekend is) bezig met het beschrijven van de totale Nederlandse boekproductie van voor 1800. De Universiteitsbiliotheek van Amsterdam en de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag zijn tot 1701 volledig verwerkt. Op dit moment wordt de collectie van de KB tot 1800 beschreven, de UB te Leiden is over een jaar tot 1701 ingevoerd. Over de zoekmogelijkheden die dit oplevert hoef ik aan specialisten niets meer te vertellen.
Al die boeken (nu ruim 50.000, wij verwachten in totaal ruim 200.000 edities) worden met het boek in de hand beschreven en al die boeken worden ook ingekeken. Dat wij daarbij af en toe op informatie stuiten die niet iedereen kent, ligt dan voor de hand. Vondsten die van belang kunnen zijn voor Neerlandici en boekhistorici zullen wij voortaan melden in Neder-L. Het betreft ruw materiaal, toevallige observaties die niet zijn nagetrokken in de secundaire literatuur. Wat wij voor een frisse schoonheid aanzien kan voor de specialist dus een verlepte muurbloem zijn. Wij verzoeken u dan ook ons rubriekje met deze informatie in het achterhoofd te lezen,
Met vriendelijke groet,
Paul Dijstelberge
Uit de STCN, no. 1
Voor de grammaticaal geinteresseerden een mogelijk interessant boek is : Henry Hexham, A copious englisg[!] and Netherduytsch dictionarie, Rotterdam, pr. A. Leers, 1660
UBL : 396 E 7
Dit woordenboek, gemaakt door ‘een oudt soldaet’ bevat een beknopte grammatica van het Nederlands, met uitspraakregels, woordverbuigingen, vervoegingen en de constructie van bijwoorden en bijvoegelijke naamwoorden.
Met vriendelijke groet,
Paul Dijstelberge (STCN)
(3)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Thu, 18 Apr 1996 09:34:21 +0100 (MET)
From: Roland de Bonth <deBonth@LET.KUN.NL>
Subject: Vra: 9604.16: Auteurs gezocht voor project 'Onderwijs Frans in de Lage Landen in de XVIe en XVIIe eeuw'
Onlangs stuurde Jan De Clercq van de KU Leuven mij een brief met daarin het verzoek via Neder-L ruchtbaarheid te geven aan een voorgenomen project over Onderwijs Frans in de Lage Landen in de XVIe en XVIIe eeuw. Voor het boek dat uit dit project zal voortvloeien, zijn de coordinatoren Jan De Clercq en Pierre Swiggers op zoek naar personen die een of meer bijdragen willen schrijven.
Hieronder treft u de gegevens over dat project aan die mij ter hand zijn gesteld.
Roland de Bonth
vakgroep Nederlands, KUN
Project: Onderwijs Frans in de Lage Landen in de XVIe en XVIIe eeuw.
- editors: Jan De Clercq & Pierre Swiggers (KU Leuven)
- adressen: KU Leuven of Jan De Clercq
Afdeling Linguistiek / Wijnhuizestraat 139
Blijde-Inkomststraat 21 / B-9620 Zottegem
B-3000 Leuven / Belgi”e
Belgi”e - topics: auteurs (b.v. Meurier, de Vivier/de Vivre, Berlaimont, Marin, Heyns en de namen vermeld in onze bijdrage in het derde nummer van Meesterwerk, het tijdschrift van het Peeter-Heynsgenootschap), idee”engoed, werken, oplagen, verspreiding.
- taal van de bijdrage:
Frans of Engels - kopij: in een gangbaar MS-DOS-tekstverwerkingsprogramma, op diskette en vergezeld van de afgedrukte tekst
- tekstopmaak:
zie J. Noordegraaf & F. Vonk, Five Hundred Years of Foreign Language Teaching in the Netherlands 1450-1950 (Amsterdam: Stichting Neerlandistiek VU, 1993). - datum: graag een aanmelding en een omschrijving van de bijdrage en uiterste inleveringsdatum: maart 1997
(4)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Tue, 09 Apr 1996 14:46:56 +0200 (MET DST)
From: Marc van Oostendorp <oostendo@euronet.NL>
Subject: Col: 9604.17: Column Marc van Oostendorp: Neder-Net, no. 2: 'Auteursrecht'
Neder-Net, no. 2: Auteursrecht
Begin tegen een neerlandicus over het Internet en binnen vijf minuten gaat het gesprek alleen nog over het auteursrecht. Je kunt de verbijsterende mogelijkheden van het nieuwe medium voor onderwijs en onderzoek uittellen, de zegeningen van onbeperkte communicatie opsommen zoveel je wilt, binnen een paar minuten roept je gesprekspartner ‘Ja, maar hoe zit dat eigenlijk met het copyright,’ en heb je het verder alleen over rechten.
Deze bijzondere belangstelling voor juridische kwesties is volgens mij een exclusieve hobby van geesteswetenschappers. Ik werk soms voor commerci”ele uitgeverijen die net als iedereen op het Wereldwijd Web voor Financi”en, Nijverheid, Handel, Kunsten en Wetenschappen willen, maar nooit heb ik daar erg diepgaande discussies gevoerd over de theoretische mogelijkheid dat iemand alles van het Internet kopieert en onder eigen vlag gaat aanbieden. Dat is ook helemaal niet nodig: het auteursrecht werkt op het Internet niet speciaal anders dan elders op de wereld. En dingen van het Net kopi”eren is niet gemakkelijker dan een geavanceerde kopieermachine bedienen.
Ook in andere wetenschapsgebieden is de angst om bestolen te worden lang niet zo groot. In een vakgebied als de medicijnen wordt bijna alles eerst door de auteurs op het Web geplaatst voordat het eventueel maanden later op papier verschijnt. Daarna moet het er dan — onder druk van de uitgever van het tijdschrift — worden verwijderd. Ondertussen schijnt alles wat echt actueel en van belang is wel on-line te vinden te zijn.
Nu liggen de belangen in de medicijnen wel wat anders dan in ons vak. In de eerste plaats is de publikatiestroom in dat vakgebied vele honderden, misschien zelfs duizenden malen groter dan in de taal- of letterkunde. Het is dus veel moeilijker en tegelijkertijd ook veel belangrijker om doorlopend op de hoogte te zijn van actuele ontwikkelingen. Een ander verschil is dat men in de medicijnen veel ontevredener is met uitgevers. Men heeft het gevoel dat de uitgevers van tijdschriften veel geld verdienen over de ruggen van de auteurs heen. Om de macht van die uitgevers te breken, gaat men op het Internet. In ons vak gelooft niemand dat men bij Martinus Nijhoff die nieuwe tijdschriften gaat uitgeven omdat men toe is aan een nieuwe villa. De onvrede is bij ons dan ook een stuk kleiner.
Toch zijn er vooral in de taalwetenschap wel vergelijkbare initiatieven te vinden. Het grootste archief van ongepubliceerde artikelen dat ik ken is het Rutgers Optimality Archive (ROA) dat wordt bijgehouden door Alan Prince van de Rutgers-universiteit. Zoals de naam al aangeeft, worden in dit archief alleen manuscripten opgeslagen die betrekking hebben op de zogenaamde ‘optimaliteitstheorie’, een theorie die door Prince in samenwerking met anderen ontwikkeld is en die met name binnen de fonologie de laatste jaren een verbazingwekkende opmars heeft gemaakt. Volgens mij is de goede informatie-infrastructuur niet onbelangrijk geweest in die opmars: via het archief kan iedereen met een Internet-aansluiting doorlopend de meest recente artikelen en proefschriften op dit gebied lezen en zijn eigen bijdragen aan de gemeenschap voorleggen (die vervolgens besproken worden in een discussiegroep via e-mail).
Een formeel toelatingscriterium is er niet. Degene die het artikel plaatst wordt geacht zelf de kwaliteit te waarborgen. Officieus geldt daarbij de regel dat het geschrevene van een dusdanige kwaliteit moet zijn dat men het collega’s voor commentaar durft voor te leggen. Het hoeft dus nog niet echt publikabel te zijn in de meest strikte zin. Toch werken de principes van zelfbeperking tot nu toe tamelijk sterk en zijn de meeste bijdragen aan het archief van een zeer behoorlijk niveau. Een praktisch probleem is dat iedereen het bestand opstuurt zoals hij dat met zijn eigen tekstverwerker gemaakt heeft. De lezer moet dat bestand dan wel kunnen lezen en dat is niet altijd even eenvoudig.
Een ander experiment op het gebied van de taalwetenschap wordt georganiseerd door de redactie de LINGUIST list, het grote internationale tijdschrift via elektronische post. Die redactie kondigde eerder deze maand een interessant nieuw soort ‘congres’ aan. Potenti”ele deelnemers — het congres zal handelen over Bindingstheorie, eevoudig gezegd de (generatieve) studie van de relaties tussen antecedent en anafoor binnen een zin — sturen op de gebruikelijke manier een abstract op dat door een aantal vooraanstaande deskundigen op de gebruikelijke manier beoordeeld wordt. In september van dit jaar zijn er dan drie weken georganiseerd voor het eigenlijke congres. Deze zal bestaan uit een aparte rondzendlijst over e-mail. De ‘sprekers’ sturen eerst naar deze rondzendlijst een uitgeschreven versie van hun lezing toe en de overige deelnemers krijgen dan twee dagen de tijd om het te lezen. Vervolgens kan er via de elektronische post een paar dagen lang gediscussieerd worden naar aanleiding van elke bijdrage, en onder leiding van een deskundige voorzitter, die aan het eind van de week tot een soort conclusie probeert te komen.
Zoals gezegd wordt dit door de organisatoren een ‘elektronisch congres’ genoemd en een betere naam zou ik ook niet weten, maar met niet-elektronische congressen heeft het weinig te maken. Voordelen van een elektronisch congres zijn onder andere dat het veel goedkoper is (geen reis- en verblijfskosten voor de deelnemers, geen zaalhuur en koud buffet voor de organisatie) en dat bovendien de discussie in ieder geval in theorie beter gefundeerd kan zijn omdat iedereen de lezing rustig kan overlezen en bovendien zijn vragen en opmerkingen schriftelijk kan formuleren. Een nadeel is natuurlijk dat iedereen tijdens het congres gewoon thuis zit. Dat is wat minder gezellig, wat minder stimulerend en wat minder bevorderlijk voor het sociale leven. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat het elektronische congres het gewone congresleven zal vervangen. Eerder is hiermee een nieuw instrument voor wetenschappelijke discussie ontdekt.
Om tot slot dan nog maar eens op het auteursrecht terug te komen: de organisatoren melden in hun aankondiging ook als voordeel van hun congres dat de ‘proceedings’ doorlopend beschikbaar zullen zijn. De vraag rijst dan wel wat de relatie zal zijn tussen deze ‘proceedings’ en eventuele artikelen die hopelijk uit sommige lezingen zullen voorkomen. Als iemand een goed idee formuleert tijdens de elektronische discussie, hoe moet daar dan later naar verwezen worden? Gelden alle berichten die aan de discussie worden toegevoegd als publikaties? Het zijn boeiende vragen voor de gemiddelde geesteswetenschapper en ik hoop er dan ook te zijner tijd over te berichten.
SIGNALEMENT
Het Rutgers Optimality Archive: ftp://ruccs.rutgers.edu/pub/OT/TEXTS/
De LINGUIST List: http://www.ling.rochester.edu/linguist/contents.html
Een goed overzicht van on-line Neerlandistiek bij Gosse Bouma: http://www.let.rug.nl/~gosse/nederlands/
Interessant experiment met hypertext in een editie van de Camera Obscura in Groningen: http://thok.let.rug.nl/camera_obscura/
De Bijbel on-line (voorlopig in Statenvertaling en Leidse vertaling) bij de Evangelische Omroep:
http://www.omroep.nl/eo/bible/olb/version.htm
Marc van Oostendorp
Donderbergweg 173
6043 JC Roermond
0475-323388/http://www.euronet.nl/users/oostendo/
(5)=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Tue, 16 Apr 1996 15:47:46 +0000
From: Aad van de Wijngaart <aad@euronet.NL>
Subject: Art: 9604.18: Huijgens gedigitaliseerd: oude Nederlandse literatuur op het Internet; een interview met Ton Harmsen (RUL)
BS Vooraf.
BS Onderstaand interview van Aad van de Wijngaart werd eerder gepubliceerd in CRI-bulletin van april 1996, blz. 2-3. CRI-bulletin (ISSN 0920-9654) is het blad van CRI, het Instituut voor Telecommunicatie en Computerdienstverlening van de Rijksuniversiteit Leiden. Ik dank Aad van de Wijngaart voor het — op mijn verzoek — sturen van zijn artikel naar Neder-L. Ook wil ik dhr. Blanksma van het CRI bedanken voor zijn toestemming om het artikel hier te mogen plaatsen.
BS Ben Salemans.
=======================================================================
Huijgens gedigitaliseerd
Oude Nederlandse literatuur op het Internet
=======================================================================
door Aad van de Wijngaart
Ton Harmsen vindt het Internet een zegen voor zijn vakgebied. Samen met studenten is hij onder meer bezig om de contouren van de volledige oude Nederlandse toneelliteratuur in kaart te brengen. En zijn ambities reiken nog veel verder.
In 1841 schonk de Leidse burgemeester Gaal de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde liefst drieduizend banden met toneelstukken, die door zijn oom verzameld waren. “Dat is een mooie collectie!” zo dacht het bestuur. “Die gaan we uitbouwen.” In de loop der negentiende eeuw hebben ze zo’n vijftienhonderd stukken erbij aangeschaft, en nog altijd is Nederlandse toneelliteratuur een zwaartepunt in de collectie van de Maatschappij, die door de Leidse UB wordt beheerd. Voor dr. A.J.E. Harmsen is deze rijke verzameling zeer stimulerend: Nederlands toneel van voor de negentiende eeuw is zijn specialisme. Leiden is echter niet de enige schatkamer van oud-Nederlandse toneelkunst, zo vertelt hij: “In het begin van de negentiende eeuw zijn door de Bibliotheque Nationale in Parijs in een klap zo’n vijfduizend Nederlandse toneelstukken aangeschaft. En die collectie is nauwelijks beschreven.” Dat gaf de doorslag. Harmsen vatte het plan op om alle edities van alle oude Nederlandse toneelstukken te vangen in een ‘Census Nederlands Toneel’, kortweg Ceneton. “Dat kun je alleen maar met de computer doen, of je zou een kaartenbak moeten gebruiken waar tienduizend kaarten in gaan.”
Oog in oog
Het werk vordert snel: zo’n 7.500 edities zijn al beschreven. Samen met een UB-medewerker en vier stagiaires noteert Harmsen van elke stuk een groot aantal gegevens, waaronder de lijst van personages en een gedetailleerde weergave van de plot. De edities worden geidentificeerd aan de hand van de ‘katernsignaturen’, die voor elke druk verschillend zijn, zelfs als het zetsel hergebruikt wordt. Voor de tweedejaars studenten die de werkgroep Renaissance volgen, biedt Ceneton een mooie gelegenheid om oog in oog te komen met de bestudeerde tijd. Ze krijgen van Harmsen allemaal een toneelstuk toegewezen waarvan nog gegevens in kaart gebracht moeten worden. Vervolgens kunnen ze zich in de Dousakamer over het originele exemplaar buigen. Harmsen heeft ook een uittreksel van Ceneton op de homepage van de vakgroep Nederlands gezet. “In de toekomst hoop ik het hele bestand op het Internet te kunnen aanbieden. Daarvoor moet helaas eerst een duur zoekprogramma worden aangeschaft. Maar ook het uittreksel kan al handig zijn. Als je in de bibliotheek van Heidelberg twintig Nederlandse toneelstukken ontdekt, kun je nu gewoon kijken of ze al beschreven zijn. Als dat niet zo is weet je dat je iets bijzonders in huis hebt, maar als je ziet dat er al veertien exemplaren van zijn… Daarmee kom je niet in het NOS-journaal.”
Vreselijke beesten
Waarom is het eigenlijk zo belangrijk om identieke edities van een stuk te kunnen onderscheiden? Harmsen legt uit: “Oplages telden altijd ongeveer zeshonderd exemplaren. Als men meer probeerde te drukken, ging het zetsel uit elkaar zitten.” Dat maakt eenvoudige vergelijkingen mogelijk. Het aantal herdrukken verraadt de impact die een toneelstuk had, en het verloop van zijn invloed in de tijd. Zo beleefde Vondels ‘Palamedes’ liefst acht drukken in het jaar 1716, bijna een volle eeuw na verschijning. Het belang van dit soort informatie is des te groter doordat toneel in die tijd dezelfde functie had als televisie nu. Vondels aanklacht tegen prins Maurits is slechts een voorbeeld van het politiek gebruik dat men maakte van toneelkunst. “Maar weet je,” vraagt Harmsen, “wat het vaakst herdrukte stuk is in de Nederlandse literatuur? ‘Beleg en ontzet der stad Leiden’ van Reinier Bontius. In 1645 is het voor het eerst gedrukt en in de loop van 150 jaar heeft het honderd edities beleefd, dus gemiddeld elke anderhalf jaar een. Het was echt een stuk dat zich in een algemene populariteit mocht verheugen, waarschijnlijk vooral omdat de Nederlanders er heel moedig en dapper in worden afgeschilderd en de Spanjaarden als vreselijke beesten. Er bestaan dan ook veel geillustreerde edities van. Tot ongeveer 1820 is het populair geweest. Toen was het ineens over. Er is nooit een nieuwe druk van verschenen en niemand kent de naam Bontius meer.”
Huijgens
Een schrijver van blijvender faam is Constantijn Huijgens. Hij is het onderwerp van een ander project van Ton Harmsen. In samenwerking met de latinist Frans Bloem wordt het volledige poetische oeuvre van de Nederlandse homo universalis in ‘full text’ en geannoteerd op het Internet gezet. Het meeste is in het Latijn geschreven, maar er zijn ook Nederlandse, Franse, Italiaanse, Engelse en Spaanse gedichten bij. “Huijgens deed alles,” zegt Harmsen bewonderend. Het gesprek wordt onderbroken door een collega, die op zoek is naar de return-toets. Ondersteuning van het computergebruik binnen de vakgroep is voor Harmsen duidelijk een informele neventaak geworden. Volgend jaar gaat hij een werkgroep geven waarin Huijgens’ ‘Stedestemmen’ centraal staan. Dat zijn vierentwintig korte maar moeilijke gedichten, die allemaal over een stad of dorp gaan. De bedoeling is dat ze op het World Wide Web worden gezet, met hyperlinks naar een hedendaagse vertaling en noten, maar ook naar afbeeldingen van de steden toen en nu, oude en nieuwe landkaarten en achtergrond- informatie. Het kan een fraai en boeiend geheel worden. “Je zou er zelfs over kunnen denken om er Engelse vertalingen bij te geven,” zegt Harmsen. “Voor buitenlanders is het heel leuk om te zien hoe Amsterdam in 1620 was en nu is. Misschien kunnen een paar studenten van Engels meedoen.”
Hypertekst
Voor de studenten is deze opzet zeer nuttig. Harmsen: “Als lezer van zo’n hypertekstdocument word je gedwongen om niet zomaar passief bladzijden om te slaan, maar zelf je eigen weg te zoeken en je voortdurend af te vragen: wat wil ik hier nu meer over weten? Voor de samensteller is het een grote uitdaging om links zo te maken dat de lezer ze verwacht en er nuttig gebruik van kan maken.” “Daarom is het ook zo aardig om dit in het onderwijs te doen. Normaal krijg je in een werkgroep 24 stapeltjes papier met een paperclip, over 24 verschillende onderwerpen. Maar nu gaat het er juist om, met z’n allen tot een produkt te komen. Je gaat het vervelend vinden als je buurman ‘beleefd’ met een t schrijft, want jouw stuk is daar onmiddellijk aan gelinkt. Er wordt van studenten veel meer samenwerking geeist, en ze moeten nadenken over hoe ze in het geheel passen. Dat is duidelijk winst. Het draagt ook bij aan het werkplezier en de motivatie.”
Een hypertekstdocument is ook meer dan een schoolse oefening. Mede dankzij het World Wide Web kan het voor anderen eveneens van belang zijn. “Aan mijn vorige hypertekstproject zijn later nog studenten bezig geweest: die hebben gewoon nieuwe modules erin aangebracht. Je kan er steeds iets aan toevoegen, terwijl een doctoraalscriptie een voor) en een achterkant heeft en een inhoudsopgave. Daar gaat niemand een hoofdstuk aan toevoegen, en het is maar een hoogst enkele keer dat iemand gaat kijken in het scriptiearchief.”
Gloeiende plaat
“Een jaar geleden,” zegt Harmsen, “was mijn vakgebied niet te vinden op het Internet. Shakespeare zag je overal, maar verder was er niks. En nu vind je allerlei belangrijke teksten: van Dante, Corneille, Vondel… Huijgens nu dus ook.”
Het kan een grote doorbraak worden. “Momenteel is 95 procent van de
oude Nederlandse letterkunde alleen te vinden binnen de muren van een bibliotheek. Gerrit Komrij heeft natuurlijk heel veel goeds voor ons vak gedaan met zijn bundels, maar als je ziet wat dat voor een druppel op een gloeiende plaat is! Van een dichter die duizenden pagina’s poezie geschreven heeft neemt hij vier gedichten op. En er zijn nog tientallen dichters die hij niet eens noemt. Het is niet nodig om een compleet beeld te kunnen krijgen van de complete Nederlandse poezie, hoor, maar iets meer zou toch wel mogelijk moeten zijn. Ik denk dat het Internet daar een heel belangrijke rol in gaat spelen. Het voordeel is: alles wat je erop gezet hebt is meteen voor iedereen toegankelijk. Je hoeft alleen af en toe eens iets aan te vullen of te corrigeren. En het is ook gemakkelijk om naar elkaars publikaties te verwijzen. Als je een pagina met Racine gevonden hebt, staat onderaan een verwijzing naar de toneelstukken van Voltaire en vandaar kom je bij Franse filosofen terecht. Dat hele culturele netwerk van eeuwen geleden laat zich gemakkelijk met dit nieuwe netwerk reproduceren. Eigenlijk veel gemakkelijker dan in het magazijn van een bibliotheek. Het werkt ook sneller en praktischer.”
Voordragen
Maar wat vinden de uitgevers daar eigenlijk van? “Bepaalde Franse tragedies vind je nergens op Internet, omdat Gallimard daar de rechten op beweert te hebben. Maar ik vraag me af of dat werkelijk zo is. Als ik hier een tragedie van Racine erop zet, naar een in Amsterdam verschenen editie van 1680, dan kunnen ze bij Gallimard hoog of laag springen maar ze doen er weinig tegen.”
“Ik denk ook niet dat het Internet de papieren uitgaven zal wegvagen. Als je bij Ginsberg of Kooijker gaat kijken wat er nu van Huijgens te koop is… Dat is minimaal. Dat zal hierdoor niet nog minder worden, hooguit meer, want de belangstelling groeit en daardoor komt er weer een markt voor. Dat zie je ook: nu Huijgens op het Internet staat gaan allerlei mensen hem lezen en er iets mee doen.”
“Voor wetenschappelijke uitgaves is het Internet veel geschikter. Als je de papieren uitgave bekijkt van die ‘Stedenstemmen’: dat is alleen maar tekst, annotatie en een letterkundige inleiding over het genre. Niemand kan het zich permitteren om daarbij nog allerlei aardige uitstapjes te doen, zoals een uitvoerige bibliografie van Huijgens. Ook afbeeldingen kunnen niet: die zijn veel te duur, dan zou niemand het meer kopen. Nee, die uitgave moet er vooral zo voddig mogelijk uitzien. Maar op het Internet krijg je de kans om links te leggen en de presentatie te verrijken. Ook bijvoorbeeld met geluid: het voordragen van poezie kan een heel goede bijdrage leveren. Al moet ik er niet aan denken dat op de UB iedereen gedichten gaat aanklikken en dan uit al die computers de stem van de oude Huijgens klinkt.”
-Einde-------------------- Neder-L, no. 9604.b --------------------------
Laat een reactie achter