Subject: | Neder-L, no. 0007.a |
From: | BJP Salemans |
Reply-To: | Elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek |
Date: | Tue, 11 Jul 2000 00:54:06 +0200 |
Content-Type: | TEXT/PLAIN |
********************* *-Negende-jaargang--------- Neder-L, no. 0007.a -----------ISSN-0929-6514-* | | | ************************************************************ | | * Neder-L, elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek * | | ************************************************************ | | | | Onderwerpen in dit bulletin: | | ============================ | | (1) Rub: 0007.01: Evenementenagenda, met: | | - Expositie 'De Schaduw is terug; een tentoonstelling | | over de boeken van Havank uit de jaren 1946-1955', | | t/m do 31 augustus 2000 (A'dam) | | - Opening expositie 'Het verheven en verdorven Azie; | | woord en beeld in het Itinerario en de Icones van | | Jan Huygen van Linschoten', do 13 juli 2000 (A'dam) | | (2) Vac: 0007.02: Vacature voor redacteur Woordenboek van de Limburgse | | Dialecten (WLD) aan de KULeuven (deadline: di 1 | | augustus 2000) | | (3) Vac: 0007.03: Vacatures voor projectuitvoerders bij Centrum voor | | Teksteditie en Bronnenstudie (CTB) te Gent; oproep | | tot kandidaatstelling (deadline: do 27 juli 2000) | | (4) Med: 0007.04: Indienen projectvoorstellen Centrum voor Teksteditie | | en Bronnenstudie (CTB) te Gent | | (5) Web: 0007.05: Hyperatuur: e-forum voor liefhebbers van literatuur | | (6) Sym: 0007.06: Symposium Werkgroep Zeventiende Eeuw 'Tijd en de | | zeventiende-eeuwse cultuur' op vr 25 augustus 2000 te | | Amsterdam | | (7) Sym: 0007.07: Symposium Werkgroep Negentiende Eeuw 'De | | eeuwigheidswaarde van de negentiende eeuw' op za 2 | | december 2000 te Amsterdam | | (8) Sym: 0007.08: Symposium 'Klooster Diepenveen 600 jaar' op vr 8 en | | za 9 september 2000 te Brugge | | (9) Sym: 0007.09: Internationaal symposium 'The Last Judgement in | | European Preaching' op vr 20 en za 21 oktober 2000 te | | Brussel | |(10) Lit: 0007.10: Nieuw: Freek van Leeuwen. 'En nu maar lopen...'. | | Wandelroute door het Haarlem van Godfried Bomans. | | Uitgegeven door het Godfried Bomans Genootschap (Den | | Haag, 2000) | |(11) Col: 0007.11: Linguistisch Miniatuurtje LXVIII: Als iemand deze | | fout maakt dan is diegene een ezel | |(12) Art: 0007.12: Jerzy Koch. Relaties tussen extramurale en intramurale| | neerlandistiek in intercultureel perspectief. Een | | pleidooi voor een nieuwe verstandhouding. Lezing | | gehouden op het Regionaal Colloquium Neerlandicum in | | Bratislava in 1999 | |(13) Informatie over Neder-L | | | *-------------------------- -------------11-juli-2000-* *********************
(1)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Sun, 09 Jul 2000 22:13:18 +0200
From: P.J. Verkruijsse <piet.verkruijsse@hum.uva.nl>
Subject: Rub: 0007.01: Evenementenagenda
=================
Evenementenagenda
=================
AMSTERDAM, Galerij Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek, Singel 425
Expositie over Havank, t/m 31 augustus 2000, ma.-vr. 10.00-17.00 uur.
- De expositie ‘De Schaduw is terug; een tentoonstelling over de boeken van Havank uit de jaren 1946-1955’ is ingericht naar aanleiding van het verschijnen van de ‘Havank-bibliografie 1946-1955’ van C.J. Aarts, waarin alle boeken van Havank uit deze periode uitvoerig worden beschreven en in kleur zijn afgebeeld.
AMSTERDAM, Doelenzaal Universiteitsbibliotheek, Singel 425
Opening expositie ‘Het verheven en verdorven Azie’, donderdag 13 juli 2000, 16.00 uur.
- De expositie ‘Het verheven en verdorven Azie; woord en beeld in het Itinerario en de Icones van Jan Huygen van Linschoten’ is samengesteld door Ernst van den Boogaart naar aanleiding van zijn gelijknamige publicatie (Uitgeverij Het Spinhuis / KITLV Uitgeverij). De tentoonstelling is te bezichtigen van 14 juli t/m 1 september 2000, ma.-vr. 11.00-17.00 uur.
(2)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Fri, 7 Jul 2000 13:34:43 +0100
From: Miet Ooms <Miet.Ooms@arts.kuleuven.ac.be>
Subject: Vac: 0007.02: Vacature voor redacteur Woordenboek van de Limburgse Dialecten (WLD) aan de KULeuven (deadline: di 1 augustus 2000)
===============
Vacature Leuven
===============
VACATURE
voor een redacteur m/v
bij het Woordenboek van de Limburgse Dialecten (WLD)
Het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie van de KULeuven wenst met ingang van 1 september 2000 een bijkomende voltijdse medewerker aan te werven op het onderzoeksproject ‘Woordenboek van de Limburgse Dialecten’.
De nieuwe redacteur zal in permanent overleg met collega’s en projectleiding en volgens een vastgelegd semi-automatisch werkproces zelfstandig afleveringen redigeren van deel III, Algemene Woordenschat van het WLD.
Kandidaten voor deze betrekking dienen afgestudeerd te zijn als licentiaat in de Germaanse Talen (of gelijkwaardig). Aantoonbare kennis van de Limburgse dialectologie strekt tot aanbeveling.
Kandidaten sturen hun sollicitatie met c.v. uiterlijk tegen 1 augustus 2000 naar
Prof. dr. Luk Draye
KULeuven – Departement Linguistiek
Blijde-Inkomststraat 21
B-3000 Leuven.
(3)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Thu, 29 Jun 2000 16:35:38 +0200
From: Marijke De Wit - KANTL <info@kantl.be>
Subject: Vac: 0007.03: Vacatures voor projectuitvoerder bij Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB) te Gent; oproep tot kandidaatstelling (deadline: do 27 juli 2000)
=============================
Vacatures CTB Gent
Oproep tot kandidaatstelling
=============================
De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde werft aan t.b.v. het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie, voor de uitvoering van projecten:
Licentiaten in de letteren, de cultuurgeschiedenis en de musicologie met belangstelling in en ervaring op het gebied van:
- archiefonderzoek en ontsluiting van archieven
- editiewetenschappelijk onderzoek
- editietechniek op het gebied van literatuur en/of muziek
- literairwetenschappelijk of musicologisch onderzoek
De volgende vaardigheden zijn vereist:
- kennis van tekstverwerking, database, internet
- zelfstandig kunnen werken, ook in teamverband
- onderzoeksrapportering, zowel schriftelijk als mondeling
- flexibiliteit in het werk, en bereidheid tot bijscholing
- bereidheid tot het bijwonen van wetenschappelijke colloquia e.d.
Al geleverd onderzoek en resultaten in (een van) de genoemde domeinen strekt tot aanbeveling.
De aanwerving geldt van 1 september 2000 tot 31 augustus 2001, met eventueel mogelijkheid tot verlenging. Er is een proeftermijn van drie maanden.
De projectmedewerkers worden aangeworven in de graad van wetenschappelijk attache (salarisschaal A165). Arbeidsovereenkomst: van toepassing zijn de algemene voorwaarden qua arbeidsovereenkomst en salariering die in de Vlaamse Gemeenschap voor contractuele medewerkers gelden.
De aanwerving zal gebeuren na twee ronden: een eerste algemene selectieronde, en een tweede waarin de diverse projecten door de promotor(es) aan de kandidaten voorgesteld worden. De kandidaten bepalen voor ingang van de tweede ronde voor welke projecten zij in aanmerking wensen te komen.
Laatstejaarsstudenten die deelnemen aan de tweede zittijd kunnen zich kandidaat stellen. Op grond van de evaluatie van de kandidaten kan dan een afwijking worden toegestaan voor de datum van indiensttreding.
Bijkomende conditie: vanwege de beperkingen in salariering komen gepromoveerde wetenschappers niet in aanmerking.
Kandidaatstellingen met curriculum vitae moeten gericht worden aan: Prof. dr. G. De Schutter, Vast Secretaris van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Koningstraat 18, 9000 Gent en dienen ten laatste op 27 juli 2000 aangetekend verstuurd te worden. Daarnaast moeten de kandidaturen uiterlijk op 27 juli ook per e-mail verzonden worden aan: secretariaat@kantl.be.
Contactpersoon: Marijke de Wit (+32-(0)9-265.93.43), e-mail: mdewit@kantl.be
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde
Koningstraat 18, 9000 Gent
Tel. +32-(0)9-265.93.40 – Fax +32-(0)9-265.93.49
E-mail secretariaat@kantl.be
(4)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Thu, 29 Jun 2000 16:35:38 +0200
From: Marijke De Wit - KANTL <info@kantl.be>
Subject: Med: 0007.04: Indienen projectvoorstellen Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB) te Gent
=========================================
Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie
Voorstellen voor projecten
=========================================
Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie
Een ‘Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie’ wordt, op initiatief en met subsidies van het Ministerie van Cultuur, opgericht in de schoot van de ‘Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde’ (KANTL), Koningstraat 18, Gent.
Het zal in een eerste stadium gewijd zijn aan de studie van de letterkunde en de muziek van de 19-de en 20-ste eeuw in Vlaanderen. De bedoeling van de KANTL is wel dat de bedrijvigheid van het Centrum uiteindelijk ook andere periodes gaat omvatten.
Het Centrum bestaat uit een coordinator, een administratief medewerk(st)er, en zeven wetenschappelijke medewerk(st)ers (‘projectuitvoerders’). Het wordt begeleid door een ‘Gemengde Commissie Teksteditie en Bronnenstudie’ (GCTB), waarin behalve de KANTL, verschillende organisaties vertegenwoordigd zijn.
Het Centrum zal in de loop van 2000 en 2001 een aantal projecten in haar belangstellingsdomein kunnen financieren.
In het kader van de heel specifieke opdracht gegeven aan het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie van de KANTL wordt de wetenschappelijke wereld dan ook opgeroepen om projecten in te dienen op het gebied van de wetenschappelijke teksteditie en/of de archivering van het “papieren” erfgoed (letterkunde en/of muziek) in Vlaanderen gedurende de 19de en/of 20ste eeuw. Hoewel de oproep in se vrij is, zal de GCTB rekening houden met de noden zoals die in de laatste decennia gegroeid zijn. Die leiden voor de eerste fase tot de volgende prioritering:
Projecten moeten de ontsluiting van de collecties van het AMVC en vergelijkbare, openbaar toegankelijke collecties ten goede komen; daarbij dient, wat het muziekdomein betreft, een beroep gedaan te worden o.a. op de expertise van het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek v.z.w. (Antwerpen). De GCTB wenst dan ook dat meer dan de helft van de goedgekeurde projecten direct de verzamelingen moeten betreffen van het AMVC en/of de archieven die door het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek onderzocht worden. Ten minste een kwart anderzijds dient direct gericht te zijn op nieuwe edities. Ook daarbij dient een behoorlijke mate van archiefwerk gepresteerd te worden.
Gezien de geringe omvang van de te creeren onderzoeksgroep gaat de voorkeur uitgesproken naar beperkte projecten (ten hoogste twee mensjaren werk, maar wel met een minimum van zes maanden). De promotores dienen bovendien precies te omschrijven welk deel van het voorgestelde project in ten hoogste 12 maanden afgerond kan worden door ‘e’en enkele projectmedewerker. De GCTB zal bij het beoordelen van projecten speciale aandacht besteden aan de garanties die gegeven worden i.v.m. het aspect van de inventarisering en de ontsluiting van archieven, i.v.m. de wetenschappelijke verwerking van de resultaten en de praktische toepassingen (publiekgerichte producten).
Het Centrum kan apparatuur voor het verwezenlijken van het project ter beschikking stellen. Die keert na de bepaalde termijn terug naar het Centrum.
Projecten worden uitgevoerd door de wetenschappelijke medewerkers die
verbonden zijn aan het Centrum, onder toezicht van de GCTB; directe controle wordt uitgeoefend door de coordinator van het Centrum. De praktische begeleiding ligt dus in de eerste plaats bij de coordinator, die daartoe samenwerkt met de promotor. Eventuele suggesties tot bijsturing zijn bindend nadat ze door de GCTB geviseerd zijn. De GCTB evalueert aan het einde het project. Die evaluatie wordt opgenomen in een algemene jaarlijkse evaluatie van de werking van het Centrum, die via de KANTL aan het Ministerie van Cultuur wordt voorgelegd.
Voor bestaand onderzoek in de twee domeinen kan de GCTB beslissen om een beperkte financiele ondersteuning te geven, met het doel een stuk werk door derden te laten verrichten. Van de promotor wordt in dit geval een precieze omschrijving van het werk verwacht. De GCTB geeft de opdracht om het uit te voeren. Datzelfde kan gebeuren voor nieuwe projecten die in dit kader worden ingediend.
Voorstel voor projectaanvraag
Beschrijving van het nieuwe project.
Geef zo volledig mogelijk, maar graag ook zo beknopt mogelijk antwoord op de volgende vragen naar informatie:
- Titel van het te financieren project
- Promotor: naam, titel, (event.) wetenschappelijke instelling, onderzoeksgroep
- Geschat aandeel van nieuw archiefwerk in het geheel van het project (in percentage of in aantal maanden)
- Is er een relatie tot het werkdomein van AMVC en/of Studiecentrum voor Vlaamse Muziek? Zo ja: geef een accurate omschrijving daarvan. Zo nee: hoe is het project te verantwoorden, gegeven de algemene doelstellingen van het Centrum zoals die boven omschreven zijn? (Eventueel mag hier verwezen worden naar punt 6).
- In hoeverre worden de verzamelingen van het AMVC en/of andere collecties door dit project gebruikt en/of ontsloten?
- Omschrijving van het project:
- probleem- en doelstelling van het onderzoek
- bepaling van omvang en eventueel van mogelijk te verwachten problemen
- werkprogramma, per jaar; omschrijf daarbij ook welke output telkens verwacht wordt; in hoeverre is na het eerste jaar een (gedeeltelijke) afronding te verwachten?
- (Eventueel) verwachte output: artikelen, lezingen, boekpublicatie, Cd, Cd-rom, website, inventaris, oeuvrecatalogus, editie, thesaurus, tentoonstelling, uitvoering, voorstelling, ..)
- Kan dit project in een groter geheel ingepast worden? (M.a.w.: uitbreidbaarheid, qua omvang van de materiaalverzameling en qua thematiek, of inpasbaarheid in een project van grotere omvang)
- Welke ondersteuning (begeleiding, financiele middelen, infrastructuur) kunt uzelf of uw onderzoeksgroep bieden?
- Welke apparatuur kan door de aanvrager ter beschikking gesteld worden? Welke apparatuur dient door het Centum te worden aangeschaft?
- Op welke locatie(s) wordt het project uitgevoerd ? (N.B. Van de promotor wordt verwacht dat hij/zij) voor de realiseerbaarheid instaat).
- Geef in maximaal vijf trefwoorden aan wat de aard en het belang van dit project is, gegeven de problematiek waarin het project past.
Voorstel voor aanvullend werk binnen een bestaand project
- Aanvrager: naam, titel, (even.) wetenschappelijke instelling, onderzoeksgroep
- Aangevraagd bedrag (maximaal 200.000 BEF), voorgestelde aanwending (eventueel gedetailleerd)
- Voor welk project wordt het bedrag aangevraagd? (titel, even. door wie gefinancierd, enz.); geef een bondige omschrijving van aard, doelstellingen en omvang)
- In hoeverre worden de verzamelingen van het AMVC en/of andere collecties door dit deelproject gebruikt en/of ontsloten?
Indienen van projectvoorstellen
De inzendingen moeten gericht zijn aan de voorzitter van de Gemengde Commissie voor Teksteditie en Bronnenstudie:
Prof. dr. Georges De Schutter
Vast Secretaris van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde
Koningstraat 18
9000 Gent.
De voorstellen dienen ten laatste op 27 juli aangetekend verstuurd te worden. Daarnaast moeten de voorstellen uiterlijk op 27 juli per e-mail verzonden worden aan: secretariaat@kantl.be.
Contactpersoon: Marijke de Wit (+32-(0)9/265.93.43), e-mail: mdewit@kantl.be
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde
Koningstraat 18, 9000 Gent
Tel. +32-(0)9-265.93.40 – Fax +32-(0)9-265.93.49
E-mail secretariaat@kantl.be
(5)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: 1 Jul 2000 08:06:53 -0000
From: Hyperatuur Moderator <Hyperatuur-owner@egroups.com>, Christ Braet en Geert Goeman Subject: Web: 0007.05: Hyperatuur: e-forum voor liefhebbers van literatuur
===================================================
Hyperatuur: e-forum voor liefhebbers van literatuur
===================================================
Hierbij wordt u uitgenodigd u aan te sluiten bij de groep Hyperatuur, een e-mailgroep die door mij wordt gemodereerd bij eGroups, een gratis en gebruiksvriendelijke e-mailgroepservice. Door u aan te sluiten bij deze groep, kunt u berichten sturen naar medegroepsleden via slechts ‘e’en enkel e-mailadres. U kunt ook foto’s en bestanden opslaan, gebeurtenissen coordineren en nog veel meer.
HYPERATUUR is er voor die eigengereide schrijvers van korte verhalen, gedichten en essays, die de immense internetruimte willen gebruiken om – op niet-commerciele wijze en onafhankelijk van jan en alleman – hun werk te verspreiden. Kritikasters en recensenten – van bovenvermeld werk en of ander geschrevene – mogen hier hun zegje pennen. Literaire tipgevers, cybersurfers, infofreaks en andere boekenwurmen zijn welkom. Lezers worden uitgenodigd om stilletjes te grasduinen door al deze woordenpracht.
Kortom, HYPERATUUR is een e-forum voor elke liefhebber van LITERATUUR, lezer ‘en schrijver.
Om u aan te sluiten bij deze groep moet u onze website http://www.egroups.com/invite/Hyperatuur bezoeken. Klik daar op de knop “AANSLUITEN”. U kunt deze knop ook negeren en alleen maar de site bezoeken.
(6)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Wed, 28 Jun 2000 12:26:28 +0200
From: P.J. Verkruijsse <Piet.Verkruijsse@Hum.UvA.NL>
Subject: Sym: 0007.06: Symposium Werkgroep Zeventiende Eeuw 'Tijd en de zeventiende-eeuwse cultuur' op vr 25 augustus 2000 te Amsterdam
==================================
Congres Werkgroep Zeventiende Eeuw
==================================
Op vrijdag 25 augustus 2000 zal onder auspicien van de Werkgroep Zeventiende Eeuw te Amsterdam (Oudemanhuispoort, Oudezijds Achterburgwal 217-219) een congres worden gehouden met als thema: ‘Tijd en de zeventiende-eeuwse cultuur’. Het programma voor deze dag is als volgt:
09.30 Ontvangst op de Oudemanhuispoort. Koffie
10.00 Verwelkoming
10.10 Jeroen Salman (Universiteit Utrecht)
Troebelen en tijdsordening. De actualiteit in zeventiende-eeuwse almanakken
SESSIE A
10.50 Frauke Laarmann (Universiteit van Amsterdam)
‘Der fruchtbare Moment?’ Observaties over de picturale tijd in Nederlandse landschappen en zeestukken
11.20 Ineke Phaf (University of Maryland)
Plantagelandschap: ‘Qu’est-ce que c’est donc l’actualit’e?’ Frans Post en Meindert Hobbema
SESSIE B
10.50 Rudolf Rasch (Universiteit Utrecht)
Hoe lang duurt de zestiende eeuw in de muziek van de zeventiende-eeuwse Nederlandse Republiek?
11.20 H.L. Houtzager (Vrije Universiteit Amsterdam)
Tijd als factor in het voortplantingsonderzoek van Reinier de Graaf
SESSIE C
10.50 Ingrid van der Vlis (Erasmus Universiteit Rotterdam)
Van de wieg tot aan het graf. Levensloop als basis voor bedeling op maat in 17e-eeuws Delft
11.20 Jill Stern (University College, Londen)
Ghosts: Spectres from the past and the Public Prayer Debate of 1663
12.00 Lunch
13.10 Eddy Grootes (Universiteit van Amsterdam)
Vooruitblikken naar de toekomst in Nederlandse historiespelen
SESSIE D
13.50 Joop van der Zee (Universiteit Utrecht)
Ellert de Veers ‘Cronycke van Hollant, Zeelant ende Vrieslant’ van 1591. Een specimen van een nieuw historisch besef.
14.20 Judith Pollmann (Somerville College, Oxford)
Het vergeetboek. ‘Social memory’ na de Opstand
SESSIE E
13.50 Matthijs van Otegem (Universiteit Utrecht)
De snelheid van het pamflet
14.20 Ton van der Wouden (Rijksuniversiteit Groningen)
1637: Tijd voor taalverandering
SESSIE F
13.50 Marc van Vaeck (Katholieke Universiteit Leuven)
Denken over tijd en eeuwigheid: de affixio uit 1682 van de Brusselse Jezuietenleerlingen
14.20 Claus Kemmer (Universiteit Utrecht)
De ongelijke tweeling: de tijd in het genre- en het historiestuk
14.50 Theepauze
15.20 Henk van Nierop (UvA Amsterdam)
Presentatie Amsterdams Centrum voor de Studie van de Gouden Eeuw
15.30 Concert Batava Tempe met liederen over ‘Tijd’
16.00 Hessel Miedema (UvA Amsterdam)
Karel van Manders tijd
16.45 Afsluiting congres
17.00 Borrel
Jaarvergadering Werkgroep Zeventiende Eeuw
De kosten van dit colloquium bedragen per persoon:
NLG 35,00: voor leden van de Werkgroep Zeventiende Eeuw, Aio’s, Oio’s, bursalen, promovendi
NLG 20,00: voor studenten
NLG 50,00: voor overige deelnemers
In dit bedrag zijn de lunch, thee, koffie en borrel, alsmede het concert door Ensemble Batava Tempe inbegrepen. Voor Belgie zijn de bedragen resp. BEF 640, BEF 370, en BEF 910.
U kunt zich voor dit colloquium opgeven door onderstaand inschrijfformulier op te sturen naar: Werkgroep Zeventiende Eeuw, Alexanderlaan 12, 1213 XS Hilversum (Nederland), onder gelijktijdige overmaking van het verschuldigde bedrag op gironummer 4739223 t.n.v. Werkgroep Zeventiende Eeuw te Hilversum. Belgische deelnemers kunnen het bedrag overmaken op de Belgische postrekening 000-1690104-73 t.n.v. Werkgroep Zeventiende Eeuw te Hilversum.
-Inschrijfformulier- – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
Inschrijfformulier Colloquium Tijd en de zeventiende-eeuwse cultuur
Dit formulier graag duidelijk invullen en voor 10 augustus 2000 opsturen naar Werkgroep Zeventiende Eeuw, Alexanderlaan 12, 1213 XS Hilversum, of mailen naar: jeroen.jansen@hum.uva.nl
Naam:
Adres:
Postcode, plaats:
Telefoon:
Aantal personen:
schrijft/schrijven zich in voor het colloquium ‘Tijd en de zeventiende-eeuwse cultuur’ op vrijdag 25 augustus 2000.
Bedrag dat wordt overgemaakt op postgiro 4739223 of 000-1690104-73 t.n.v. Werkgroep Zeventiende Eeuw te Hilversum, o.v.v. ‘Tijd’
NLG ….. / BEF …..
De inschrijving is definitief zodra het verschuldigde bedrag is overgemaakt. Verdere inlichtingen zijn te verkrijgen bij Jeroen Jansen, Historische Nederlandse Letterkunde, Universiteit van Amsterdam, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam, tel. +31-(0)35-6836830, e-mail: jeroen.jansen@hum.uva.nl
-Einde-formulier – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
Noot van de redactie:
De oproep / aankondiging van dit congres stond in Neder-L 99906.05.
(7)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Mon, 03 Jul 2000 23:16:38 +0200
From: Marianne & Ton van Kalmthout <vnklmtht@casema.net>
Subject: Sym: 0007.07: Symposium Werkgroep Negentiende Eeuw 'De eeuwigheidswaarde van de negentiende eeuw' op za 2 december 2000 te Amsterdam
==================================
Congres Werkgroep Negentiende Eeuw
==================================
*----------------------------------------------------------*
| |
| Maatschappij der Nederlandse Letterkunde |
| WERKGROEP NEGENTIENDE EEUW |
| |
| Symposium 'De eeuwigheidswaarde van de negentiende eeuw' |
| |
*----------------------------------------------------------*
Op zaterdag 2 december 2000 wordt in de Aula van de Universiteit van Amsterdam (Oude Lutherse Kerk, Singel 411, hoek Spui) het 24-ste symposium van de Werkgroep Negentiende Eeuw gehouden. Het vangt aan om 10.00 uur. Om 16.30 uur is de sluiting.
In aansluiting bij de manifestatie ‘Vaarwel Negentiende Eeuw’ zal het symposium dit maal een andere opzet krijgen dan gebruikelijk.
De bijeenkomst wordt geopend met een lezing over de cultuurhistorische betekenis van de negentiende eeuw door
- Gerrit Komrij.
Vervolgens zullen - dr. Herman Belien (Universiteit van Amsterdam)
- John Leighton (Van Gogh Museum)
- prof. dr. Marita Mathijsen (Universiteit van Amsterdam)
- prof. dr. Wijnand Mijnhardt (Universiteit Utrecht)
- prof. dr. Piet de Rooy (Universiteit van Amsterdam)
- prof. dr. Jo Tollebeek (Katholieke Universiteit Leuven)
zich buigen over de vraag welke negentiende-eeuwse vernieuwing de meeste gevolgen heeft gehad voor de 21-ste eeuw.
De kosten voor deelname aan het symposium (of een gedeelte ervan) bedragen NLG 19,99, inclusief koffie en thee. De mogelijkheid bestaat om voor eigen rekening deel te nemen aan een gezamenlijke lunch. Het verschuldigde bedrag is ter plaatse te voldoen.
Belangstellenden kunnen zich voor deelname aanmelden bij mevrouw B. Eijssens-Schoondermark, Finsterwoldepad 74, 6835 BL Arnhem, H.Eijssens@hccnet.nl.
(8)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Thu, 6 Jul 2000 16:20:51 +0200
From: Thom Mertens <Thom.Mertens@ufsia.ac.be>
Subject: Sym: 0007.08: Symposium 'Klooster Diepenveen 600 jaar' op vr 8 en za 9 september 2000 te Brugge
============================
Symposium ‘Diepenveen 600’
Brugge 8 – 10 september 2000
============================
In het jaar 1400 werd het klooster Diepenveen bij Deventer gesticht. Diepenveen was het eerste vrouwenklooster van de Moderne Devotie. De zeshonderdste verjaardag van de stichting van Diepenveen wordt met een symposium herdacht. Het symposium is voor een breed publiek van geinteresseerden bedoeld.
Voordrachten
Vrijdag 8 september:
19.30 Ouverture: Helmut Gruenke CRW (Paering), prior generaal van de congregatie van Windesheim.
19.45 – 21.30 Thom Mertens (Ufsia, Antwerpen): De Moderne Devotie: geschiedenis, spiritualiteit en literatuur.
Zaterdag 9 september:
10.00 – 12.00 Paul Verdeyen (Ufsia, Antwerpen): Ruusbroec en de verspreiding van het canoniale leven in Brabant.
14.30 – 15.30 Geleid bezoek aan een deel van het Engels klooster te Brugge.
16.00 – 18.00 Wybren Scheepsma (RU Leiden): Leven van de zusters ende invloed van hun spiritualiteit.
Zondag 10 september:
10.00 – 12.00 John Van Engen (Notre Dame University, IN, USA): A Brabantine Perspective on the Origins of the Modern Devotion.
12.00 Paul Verdeyen (Ufsia, Antwerpen): Besluit ‘Diepenveen 600’.
Kosten: BEF 2.000, incl. teksten, koffiepauzes. Overnachting met ontbijt: BEF 800. Middagmaal: BEF 400; avondmaal: BEF 320.
Inschrijving door voor 15 augustus BEF 500 of NLG 30 over te maken op rekening 000-00145-98-48 van: Engels Klooster, B-8000 Brugge o.v.v. ‘Diepenveen 600’.
Adres: The English Convent, Carmersstraat 85, B-8000 Brugge.
Tel. +32-(0)50-33.24.28; fax: +32-(0)50-34.59.94.
(9)-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Thu, 6 Jul 2000 16:20:51 +0200
From: Thom Mertens <Thom.Mertens@ufsia.ac.be>
Subject: Sym: 0007.09: Internationaal symposium 'The Last Judgement in European Preaching' op vr 20 en za 21 oktober 2000 te Brussel
=====================================================
Symposium over het Laatste Oordeel in Europese preken
=====================================================
*-------------------------------------------------------------*
| |
| Internationaal symposium: |
| 'The Last Judgement in European Preaching' |
| Brussel, 20 - 21 oktober 2000 |
| |
| Brussel, Koninklijke Vlaamse Academie van Belgie voor |
| Wetenschappen en Kunsten in samenwerking met de Europese |
| werkgroep SERMO ter bestudering van de middeleeuwse preek |
| in de volkstaal. |
| |
*-------------------------------------------------------------*
Sprekers (onder voorbehoud):
- Dr. Roger Andersson (Stockholm): ‘The Last Judgement in Scandinavian Vernacular Sermons of the Middle Ages’
- Dr. Stephan Borgehammer (Uppsala): ‘Latin Sermons on the Last Judgement in the incunabulae.’
- Prof. Dr. Christoph Burger (Amsterdam): ‘Christ coming as a Judge (De adventu domini ad iudicium). A Sermon of the Augustinian Hermit Johannes von Paltz (ca. 1445-1511) at a Synod of Priests Held at Mainz 1486 at the Background of Late Medieval Eschatology.’
- Dr. Falk Eisermann (Groningen): ‘Printing for the Dead. A New Theological Idea and its Dissemination in the Late 15th Century.’
- Dr. Michael Mecklenburg (Berlin): ‘How to represent the Future – Naratological Aspects of Preaching and Performing the Last Judgement’
- Dr. Veronica O’Mara (Hull): ‘The Last Judgement in Vernacular English Sermons of the Middle Ages’
- Dr. Maria Sherwood-Smith (Amsterdam): ‘The Last Judgement in Middle Dutch Translations of the Homilies of Gregory the Great’
- PD Dr. Hans-Jochen Schiewer (Berlin): ‘The Last Judgement in Medieval German Sermons’
Het symposium wordt gehouden in het Paleis der Academien, Hertogstraat 1, B-1000 Brussel (ongeveer 10 minuten lopen van het Centraal Station in Brussel).
Inschrijving en inlichtingen bij: Thom Mertens, UFSIA (D-114), Prinsstraat 13, B-2000 Antwerpen.
tel. +32-(0)3-220.42.50.
e-mail: thom.mertens@ufsia.ac.be
(10)=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Fri, 7 Jul 2000 18:30:08 +0200
From: Jac Aarts <j.aarts@chello.nl>
Subject: Lit: 0007.10: Nieuw: Freek van Leeuwen. 'En nu maar lopen…'. Wandelroute door het Haarlem van Godfried Bomans. Uitgegeven door het Godfried Bomans Genootschap (Den Haag, 2000)
================================================
‘En nu maar lopen…’
Wandelroute door het Haarlem van Godfried Bomans
================================================
Godfried Bomans woonde niet alleen bijna zijn hele leven in Haarlem, hij heeft er ook veel over geschreven. Of het nu pure kolderstukken zijn, of serieuze beschouwingen over zijn vader en zijn jeugd, Haarlem loopt als een rode draad door zijn gehele oeuvre. Tijdens de Grote Haarlemse Boekenmarkt, die op zondag 25 juni aan de oevers van het Spaarne werd gehouden, presenteerde het Godfried Bomans Genootschap een literaire wandelroute. Huizen, straten en gebouwen in Haarlem worden hierin belicht aan de hand van tekstfragmenten van of over Godfried Bomans.
In ‘En nu maar lopen…’ worden twee wandelingen door Haarlem uitgezet, langs huizen, gebouwen, straten en zelfs bruggen die op de een of andere manier met Godfried Bomans te maken hebben. Meestal heeft Bomans zelf over die plek geschreven, zoals over het huis aan de Parklaan, waar hij tot zijn 12-de jaar heeft gewoond. In dit huis konden de kinderen Bomans ‘misje spelen’ in de achtertuin, of beukennootjes zoeken in het ‘beukenvak’ voor de deur aan de Parklaan.
De Zonnelaan 17 was het eerste huis dat Godfried voor zichzelf kocht. Hij betrok het in 1943, anderhalf jaar voor zijn huwelijk. Hier maakte hij het zwaarste deel van de bezettingsjaren mee. De onderduikers die hij in huis had, zongen het hoogste lied en waren, als ’s zomers de ramen open stonden, tot in de Hout te horen. Later verhuisde hij naar een riant gelegen huis in Bloemendaal.
Enkele schrijvers die in dit boek aan de orde komen: Van Deyssel, Simon Carmiggelt, Nicolaas Beets, Harry Mulisch, Jacobus van Looy, Anton van Duinkerken.
Het boek is geschreven door import-Haarlemmer Freek van Leeuwen (39), voormalig bestuurslid van het Godfried Bomans Genootschap. Voor het schrijven van ‘En nu maar lopen …’ heeft hij het complete werk van Godfried Bomans doorgespit, op zoek naar fragmenten die direct of indirect over Haarlem gaan. Het boekje beperkt zich dan ook niet tot twee wandelroutes. In het inleidende hoofdstuk ‘De vesting Haarlem’ probeert Van Leeuwen een verklaring te vinden voor de manier waarop Godfried Bomans over Haarlem schreef. Waarom zijn ‘binnenvetters’ typisch Haarlems? Wordt in Haarlem inderdaad het zuiverste Nederlands gesproken? En die zg. Soldeniersbrug, waar ligt die nu eigenlijk? Bomans woonde in zijn eigen Haarlem: in zijn eigen Haarlems Arcadie.
‘En nu maar lopen…’ is te bestellen door overmaking van NLG 25,- (inclusief verzendkosten) onder vermelding van ‘Bomansroute’ op postgiro 2999079, t.n.v. Godfried Bomans Genootschap, Den Haag. Het boekje – geen ISBN, 96 blz., vijf illustraties – wordt u dan zo spoedig mogelijk toegezonden.
(11)=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Sat, 08 Jul 2000 11:25:18 +0200
From: Peter-Arno Coppen <P.A.Coppen@let.kun.nl>
Subject: Col: 0007.11: Linguistisch Miniatuurtje LXVIII: Als iemand deze fout maakt dan is diegene een ezel
==================================================
Linguistisch Miniatuurtje LXVIII:
Als iemand deze fout maakt dan is diegene een ezel
==================================================
Heeft u ook wel eens dat gevoel dat er ergens iets niet klopt, maar u kunt er niet precies de vinger op leggen? De feiten lijken zich voor u op te stapelen, u kunt niet langer om de onontkoombare conclusie heen, maar een eigenwijs stemmetje in uw achterhoofd blijft vervelende vragen stellen. Een bekend therapeutisch advies is dan: schrijf het eens op, misschien gaat het dan vanzelf weg. Welnu:
Iemand wijst mij op een passage in de krant, waarin het woord ‘diegene’ wordt gebruikt als een terugwijzend voornaamwoord (zoals in de titel van dit miniatuurtje). Dat is opvallend, want ‘diegene’ staat te boek als een bepalingaankondigend voornaamwoord, dat alleen met een nabepaling mag worden gebruikt. Foutje? Taalverandering?
Misschien ben ik wel wat te liberaal van taalvermogen, maar ik vind eigenlijk zo’n terugwijzend ‘diegene’ helemaal niet zo gek klinken. Blijkbaar zijn er meer mensen die zo denken, want het terugwijzend ‘diegene’ blijkt bij een snelle inspectie van het grote corpus van internetdocumenten veelvuldig voor te komen. Taalverandering dan maar?
De naslagwerken spreken dit al snel tegen: ‘diegene’ kan volgens ANS en WNT alleen maar gebruikt worden als bepalingaankondigend voornaamwoord, met daaropvolgende bepaling (de ANS spreekt ten onrechte alleen over bijzinnen, maar predicatieve PPs ‘met het meeste geld’ of ‘daar rechts op de foto’ blijken in de vakliteratuur al gesignaleerd).
Toch heeft in februari 2000 de Utrechtse linguist Minne de Boer al een lezing over dit onderwerp op de TIN-dag gepresenteerd. Dat is interessant. De Boer citeert een signalement van het terugwijzend gebruik van ‘diegene/degene’ door Van den Toorn uit 1997, en meldt een eerste mondelinge attestatie uit 1970 en een schriftelijke uit 1985. De laatste is pikant: het betreft een Nederlandse Grammatica voor Anderstaligen, dus zelfs een werk waarin de norm centraal staat. De auteurs melden het “zelfstandige” gebruik van ‘diegene/degene’ met PP (‘Wil degene met de hond de zaal verlaten?’), maar ook gevallen als ‘Er is iemand met een hond in de zaal. Wil diegene de zaal verlaten?’.
Goed. Taalverandering dus. De Boer argumenteert dat de “poldervrouwen” (jonge succesvolle vrouwen die ten grondslag liggen aan Jan Stroops Poldernederlands) ook deze taalverandering op hun geweten hebben: vrijwel alle attestaties zijn op deze bevolkingsgroep terug te voeren. Ook een artikel van Marlies Philippa in Onze Taal uit 1992 spreekt al over “tienermeisjes” die het terugwijzende ‘diegene’ graag gebruiken.
Nou ben ik zelf geen tienermeisje en ik ga niet dagelijks met ze om, maar ik wil natuurlijk best geloven dat ook mijn taalgevoel door hen is beinvloed. Toch zou ik dan verwacht hebben dat het afwijkende gebruik van ‘diegene’ bij eerste waarneming voor mij vreemd is geweest. Ik heb mijn taal voor 1970 verworven en de verandering moet zich dus in mijn bestaande taalgevoel ingewerkt hebben. Maar ik kan me dat absoluut niet herinneren. Naar mijn inschatting zou ik een constructie zoals de genoemde onmiddellijk acceptabel hebben gevonden. Ik ben dan ook zeer verbaasd om te horen dat ze voor 1970 niet voorgekomen is.
Mijn verwarring kan verschillende verklaringen hebben die mijn geestelijke vermogens in een bedenkelijk licht zetten, maar er is er tenminste ‘e’en die dat niet doet. Dat is deze: het terugwijzende gebruik van ‘diegene’ in de bovenstaande constructie is helemaal niet zo sterk verschillend van het bepalingaankondigende gebruik als op het eerste gezicht lijkt. Zo’n uitspraak vraagt om een nadere analyse.
Uit de voorbeelden die in de lezing van De Boer genoemd staan, en de zinnen die ik zelf op het internet vind, blijkt een eigenaardige restrictie op het gewraakte gebruik van ‘diegene’: het moet een tekstueel antecedent hebben, maar dat antecedent mag best in een bijzin, of zelfs in een vorige zin zitten. De Boer spreekt in dit verband over “tekstuele deixis”. In sommige gevallen staat het antecedent niet letterlijk in de tekst, maar kan het vanuit de tekst gereconstrueerd worden, zoals Kirsten Romijn dat in haar dissertatie beschrijft voor het pronomen ‘het’.
Als ik het goed zie, is het antecedent ook altijd op de een of andere manier gekwantificeerd: een eigennaam als ‘Jan’ is onmogelijk. Het is altijd ‘iemand’ of een andere existentieel gekwantificeerde expressie. Bovendien zit het vaak in een conditionele constructie verscholen. Vergelijkt u de zin ‘Als Jan iemand tegenkomt begint diegene meteen te lachen’ maar eens met ‘Als iemand Jan tegenkomt begint diegene meteen te lachen’. ‘Diegene’ kan voor mijn gevoel absoluut niet ‘Jan’ zijn, hetgeen wel het geval is als je het vervangt door ‘deze’ of ‘hij’. Als dit gebruik van ‘diegene’ dan geen Nederlands is, waarom heb ik daar dan zo’n scherpe intuities over? De Boer spreekt hier overigens van een “generiek” antecedent, maar daar kom ik beneden nog op terug. Hier merk ik op dat we opeens op bekend terrein zijn: een anafoor die van buiten de scope van een existentieel gekwantificeerde expressie daar toch naar verwijst: dat is een “ezel-anafoor”!
Wat, zo zult u wellicht vragen, is een ezel-anafoor? Dat is een in de formele semantiek veelbesproken verschijnsel, dat voor het eerst geillustreerd is in de zin ‘Als Pedro een ezel heeft, dan slaat hij hem’. Het probleem is, dat ‘hem’ onder de interpretatie dat het verwijst naar ‘een ezel’, beschouwd moet worden als een variabele die gebonden wordt door de existentiele kwantor die in ‘een’ opgesloten zit. Maar deze binding kan in de klassieke formele logica niet gerealiseerd worden, tenzij de variabele in de scope van de kwantor zit. Dat betekent weer dat je een weergave zou moeten hebben als ‘Er is een ezel zodanig dat als Pedro hem bezit, hij hem slaat’. Maar deze weergave geeft niet de betekenis van de zin weer. Dichter in de buurt komt de weergave ‘Voor elke ezel geldt dat als Pedro hem bezit, hij hem slaat’, want dat laat ten eerste de mogelijkheid open dat Pedro helemaal geen ezels heeft, en ten tweede dat Pedro elke ezel slaat die hij bezit. Verschillende voorstellen voor de semantische beschrijving van ezelanaforen staan echter nog steeds ter discussie.
Karakteristiek aan de ezelzinnen is niet alleen de formele problematiek, maar ook een ambiguiteit tussen een universele en existentiele lezing van de kwantor. De zin ‘Als Pedro een ezel heeft slaat hij hem’ kan inderdaad gelezen worden als een uitspraak dat Pedro elke ezel slaat die zijn eigendom is, maar ook als de uitspraak dat Pedro in voorkomende gevallen de ene ezel slaat die hij bezit. De context bevoordeelt of benadeelt vaak een van de lezingen. De zin ‘Als iemand een creditcard heeft betaalt hij daar vaak mee’ kan moeilijk in de universele lezing begrepen worden (betalen met alle creditcards die je hebt), en in de zin ‘Als je een fout vindt moet je hem aanstrepen’ is de universele lezing juist de meest waarschijnlijke (alle fouten aanstrepen).
Vanuit deze karakteristiek kunnen de voorbeelden met terugwijzend ‘diegene’ gemakkelijk geidentificeerd worden als ezelzinnen: ‘Als iemand hier parkeert krijgt diegene een boete’ is universeel, en ‘Als iemand de schat vindt is diegene meteen wereldberoemd’ is existentieel (of meer precies: definiet). Vanuit de universele lezing is De Boers opvatting te verklaren dat het antecedent van ‘diegene’ “generiek” moet zijn. De natuurlijke omzetting van een existentiele kwantor in een conditionele zin is de universele kwantor over de hoofdzin.
Maar hoe zit het dan met de “correcte” gevallen? Ook hier vinden we de typische “ezel-eigenschappen”: ‘Degene die hier parkeert krijgt een boete’ is een -ik denk overigens gemarkeerde- zin met een universele lezing, en ‘Degene die de schat vindt is meteen wereldberoemd’ is existentieel en ongemarkeerd.
Dat betekent dat het kenmerkende aan ‘diegene’ niet zozeer het bepalingaankondigende karakter is, maar het “ezelkarakter”: ‘diegene’ is in alle gevallen een ezelanafoor, of beter: het is een ezelanafoor in alle gevallen waar deze in voor kan komen. Dat kan een expliciet conditionele bijzin met ‘als’ zijn of een tekstuele conditionaliteit, maar ook de bepalingaankondigende constructie, volgens mij omdat de bijvoeglijke bijzin (of de bepalende PP) een conditionele semantiek heeft. Dat laatste is misschien niet zo voor de hand liggend, maar toch vrij eenvoudig te beredeneren: de bijvoeglijke bepaling heeft het karakter van een doorsnede van twee verzamelingen: een ‘man met een baard’ is de doorsnede van mannen en baarddragenden. Als nu die eerste verzameling gekwantificeerd is (‘iedereen of iemand met een baard’), dan is de doorsnede tegelijk de deelverzameling. Maar dat is precies de semantiek van conditionaliteit.
Daarmee is natuurlijk niet alles opgelost. Het is bijvoorbeeld de vraag hoe dit zo gekomen is. Uit het Middelnederlands is het geheel zelfstandige gebruik van ‘diegene’ (‘dieghone’) bekend, dus zonder tekstueel antecedent. Wanneer is ‘diegene’ dan een ezelanafoor geworden? En daarmee samenhangend: waarom is ‘diegene’ toen niet meteen een ezelanafoor in alle constructies geworden? Waarom is ‘diegene’ dan aanvankelijk beperkt tot de bepalingaankondigende constructie? IS dat dus eigenlijk wel zo? Is er wel sprake van recente taalverandering?
Peter-Arno Coppen
(12)=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
Date: Thu, 15 Jun 2000 07:11:59 +0200
From: Jerzy Koch <jkoch@box43.gnet.pl>
Subject: Art: 0007.12: Jerzy Koch. Relaties tussen extramurale en intramurale neerlandistiek in intercultureel perspectief. Een pleidooi voor een nieuwe verstandhouding. Lezing gehouden op het Regionaal Colloquium Neerlandicum in Bratislava in 1999
*--------------------------------------------------*
| |
| JERZY KOCH |
| A. Mickiewicz-Universiteit te Poznan |
| en Universiteit van Wroclaw |
| |
| RELATIES TUSSEN EXTRAMURALE EN INTRAMURALE |
| NEERLANDISTIEK IN INTERCULTUREEL PERSPECTIEF. |
| EEN PLEIDOOI VOOR EEN NIEUWE VERSTANDHOUDING. |
| Lezing gehouden op het Regionaal Colloquium |
| Neerlandicum in Bratislava in 1999. |
| |
*--------------------------------------------------*
Hoofdthema van dit symposium in Bratislava zijn de interculturele aspecten van de extramurale neerlandistiek. Die interculturele aspecten zouden we hier vanuit een zuiver neerlandistisch (dan wel Nederlands of Vlaams) standpunt kunnen gaan bekijken. We zouden dan allerlei problemen kunnen gaan bespreken die gepaard gaan met de verwerving van de Nederlandse taal (als vreemde taal) en de verwerving van een bepaalde culturele competentie. De vragen die daarbij rijzen, luiden bijv.: zijn wij als extramurale docenten Nederlands met onze kennis en vaardigheden met het materiaal dat ons ter beschikking staat goed genoeg uitgerust om die taak aan te kunnen? En hoe doen we dat? Kunnen we onze studenten sensitief genoeg maken om de interculturele aspecten van het vak niet over het hoofd te zien, maar juist te problematiseren? Worden de huidige studenten wat dat betreft goed geconditioneerd voor hun toekomstige beroepsactiviteit? Welke onderwerpen en welke aanpak bieden potentieel de beste mogelijkheden om de interculturele componenten in het programma te incorporeren?
Ik neem aan – gezien de titels van de referaten – dat de meeste van mijn waarde collega’s hun aandacht juist op zulke elementen gaan vestigen en hier waarschijnlijk veel dieper op in zullen gaan. Maar ik zou dat probleem liever anders willen stellen en vragen hoe de interculturele dimensie waarover we het hier willen hebben zich verhoudt tot onze contacten met de Lage Landen. Deze problematiek wordt immers door de thematiek van ons colloquium gedekt, want de interculturele aspecten kan men evenzogoed in verband brengen met de huidige positie van de buitenlandse neerlandistiek tegenover de intramurale neerlandistiek. Hetzelfde betreft eveneens diverse Nederlandse en Vlaamse instanties waarmee wij – in onze hoedanigheid van extramurale docenten – samenwerken of die op hetzelfde terrein van de bevordering van de Nederlandse taal, literatuur en cultuur in het buitenland opereren.
Met andere woorden, ik wil me even bezinnen op onze relatie met de deskundigen uit het Nederlandse taalgebied. Ons treffen hier in Bratislava biedt de gelegenheid bij uitstek om daarover samen van gedachten te wisselen.
OPMERKINGEN VOORAF
Om alle misverstanden uit de weg te ruimen en dubbelzinnigheden te vermijden drie opmerkingen vooraf.
(1) Ik wil bij voorbaat zeggen dat ik me bij de behandeling van dit onderwerp vooral op de negatieve kanten zal concentreren. Mijn bedoeling is niet een volledig of evenwichtig beeld te schetsen van wat was en is. Ik wil ook niet jeremieren over onbegrip waarop de extramurale neerlandicus in de Lage Landen kan stuiten. Het gaat me eerder om aandacht voor de onderbelichte kanten, zeg maar de schaduwzijden van de neerlandistische contacten. (Alle commentaar hieronder neemt niet weg dat velen van ons goede persoonlijke en zakelijke relaties met verschillende vakgenoten onderhouden onder wie niet zelden coryfeeen van de neerlandistiek in Belgie en Nederland zijn.)
(2) De tweede opmerking kan ik samenvatten met het refrein uit een Nederlands cabaretliedje uit de jaren zeventig: “Namen noemen we niet”. Waarom? Omdat het niet om concrete gevallen, personen of instanties gaat, maar om de zaak. En die is de wederzijdse relatie tussen de extramurale en intramurale neerlandistiek.
(3) Ten derde: deze stellingen zijn geformuleerd op basis van mijn eigen ervaringen als ook verschillende gesprekken met collega’s die soortgelijke ervaringen te beurt vielen. Natuurlijk wordt de visie op een relatie sterk bepaald door de positie die men in een relatie inneemt. De meesten van ons draaien al jaren in het circuit van de neerlandistiek mee. Wij allemaal waren en zijn daar aanwezig in verschillende hoedanigheden: eerst als studenten en bursalen, later als docenten, organisatoren belast met administratief werk, leden van verenigingen, initiatiefnemers, wetenschappelijke medewerkers, literaire vertalers etc. In al deze functies verzamelen wij uiteenlopende en rijke ondervindingen zowel in de landen waar we werkzaam zijn, als ook in de Lage Landen.
WAT IS HET PROBLEEM?
Onder vele neerlandici die in het buitenland werkzaam zijn, heerst een bepaalde graad van ontevredenheid over de manier waarop extramurale neerlandistiek aan het “thuisfront”, d.w.z. in de Lage Landen, behandeld wordt. Sommigen hebben aanmerkingen, anderen zijn zelfs diep teleurgesteld. Opvallend is dat dit ongenoegen niet alleen karakteristiek is voor autochtone docenten maar ook voor de moedertaalsprekers uit Vlaanderen en Nederland die het Nederlands in den vreemde doceren.
De reden tot dit ongenoegen betreft dikwijls:
(1) de manier waarop de contacten verlopen met verschillende instellingen en hun vertegenwoordigers (bijv. universiteiten en diverse overheidsinstanties);
(2) de wederzijdse relatie tussen de intra- en extramurale neerlandistiek als zodanig.
Het probleem draait in beide gevallen rond de houding tegenover het werk dat de neerlandici in het buitenland verrichten, want de relatie tussen de extramurale en intramurale neerlandistiek is eerder een houding dan een verhouding. Onder de synoniemen en betekenisverwante woorden van “verhouding” vond ik “contact” en “verstandhouding”. Er zijn veel contacten, maar bij lange na niet alle worden door verstandhouding gekenmerkt.
Een voorbeeld om het probleem aanschouwelijk te maken. De Nederlandse en Vlaamse makelaars in verschillende aspecten van de interculturele benadering geven zelf niet zelden blijk van onvoldoende kennis van zaken. Ze houden zich beroepshalve met de interculturele communicatie bezig en stellen dit voor als verrijking van de traditionele filologische aanpak. Maar passen ze dit werkelijk in de praktijk van de wederzijdse contacten met hun Midden- en Oost-Europese collega’s toe? Door bijv. grapjes te maken over het belerende wijsvingertje van de Nederlanders word je van zo’n houding nog niet bevrijd.
Ik denk dat iedere docent Nederlands in deze zaal zijn/haar ervaringen heeft met de vakgenoten uit de Lage Landen die onder de interculturele benadering eerder een volledige aanpassing aan hun normen en waarden verstaan dan een gelijkwaardige wisselwerking van diverse standaarden en criteria. Alweer een bewijs dat weten niet altijd zelf kunnen betekent. Van andere mensen sensibiliteit voor je eigen cultuur vragen, is altijd gemakkelijker dan jezelf ontvankelijker te maken voor wat anders is en vreemd lijkt.
Internationale symposia en congressen zijn een soort visitekaartje van de wederzijdse relatie tussen de intra- en extramurale neerlandistiek. Bij zulke gelegenheden wordt helaas het volgende duidelijk: een deel van de universitaire docenten in de Lage Landen heeft nauwelijks belangstelling voor het (wetenschappelijk en didactisch) werk van de extramurale neerlandici, een ander deel toont hiervoor beleefd aandacht als voor… een curiositeit. Ze vergeten blijkbaar dat de ANS – om maar een voorbeeld te noemen – er heel anders uit zou zien als er geen extramurale neerlandici waren: dankzij hun kritische bijdrage werd de Algemene Nederlandse Spraakkunst vernieuwd en verbeterd.
VERWOORDING VAN HET PROBLEEM
Een aantal jaren geleden – om precies te zijn in 1994 – heb ik in de wandelgangen van het IVN-Colloquium in Antwerpen een informeel gesprek gehad met de redacteur van een vooraanstaand periodiek. Ik poneerde een stelling die men als volgt kort kan samenvatten: de relatie tussen de extramurale en intramurale neerlandistiek is van een buitengewone aard; het is eerder een houding dan een verhouding.
Direct daarna vroeg deze redacteur mij om over het onderwerp van onze conversatie een artikel te schrijven en hij beloofde bij voorbaat publicatie. Dit klonk goed, maar ik schrok: dit was alweer een signaal dat ook volgens enkele andere mensen niet alles pluis was in ons vak. Beleefd maar pertinent bedankte ik en ging niet op de uitnodiging in.
Later dacht ik aan mijn eigen terughoudendheid om het probleem ter discussie te stellen en het feit dat andere docenten dit ook uiterst bedeesd ter sprake brachten. De redenen zijn uiteenlopend; men wil waarschijnlijk het geheel van de zo nodige contacten niet in het gedrang brengen door kritische opmerkingen uit te spreken. Men is dankbaar voor alles wat wordt gedaan en men laat het daarbij. De gemiste kansen voor een betere samenwerking en verdere ontwikkeling worden niet genoemd; de ontgoocheling niet verwoord.
Zelf denk ik dat ik bang was dat het publiek maken van mijn opinie op onbegrip of in het beste geval op desinteresse zou stuiten. Dat gevaar bestaat nog steeds. Maar nu, een aantal jaren later, is de situatie binnen de neerlandistiek dermate anders geworden en is het probleem zelf zover gerijpt dat het bespreekbaar kan worden gemaakt. Daarmee wil ik ook inspelen op de discussies rondom de eenheid van de neerlandistiek die sinds enige tijd in de Lage Landen gaande zijn. (Brems & Elshout: 1998)
TWEE NEERLANDISTIEKEN OF MAAR EEN?
Toen de studie van het Nederlands in een stroomversnelling kwam en het verschijnsel buitenlandse docentschappen Nederlands zich ontwikkelde, ontstond op een gegeven moment de behoefte om de specificiteit van de beoefening van het vak in het buitenland te omschrijven. Zo ontstond de term “extramurale neerlandistiek”.
Het probleem bestaat echter hierin dat deze term niet alleen naar de plaats verwees waar het vak werd uitgeoefend, maar soms ook gebezigd werd alsof het de wijze betekende waarop dit gebeurde. En voor velen, jammer genoeg, stond “extramurale neerlandistiek” gelijk aan – om een vergelijking te gebruiken van een collega die ik anoniem wil houden – “cursussen Nederlands voor gastarbeiders die in hun thuislanden moeten blijven”.
Of je nu met “extramuraal” de term descriptief gebruikte of een waardeoordeel uitsprak, een ding was zeker: dat met de intensieve groei in het buitenland ook de term “intramurale neerlandistiek” in omloop moest komen.
De vraag is of deze indeling nog steeds geldig is. Beantwoordt ze aan de huidige situatie? Dekt ze nu niet andere betekenissen dan toen ze werd geintroduceerd?
Als ik verder beide termen ga hanteren dan doe ik dat niet omdat ik akkoord ga met het impliciete waardeoordeel, en ook niet omdat dit soms zeer praktisch in het gebruik is; ik doe dat opdat we ons het volle betekenisveld van beide begrippen realiseren en ook de consequenties die dit gebruik met zich meebrengt.
Een kleine anekdotische uitweiding. In mijn studietijd – en dat was nog voor de politieke transformatie in Polen – kregen we colleges “Politieke Economie”. Ik was toen al een aantal keren in het Westen geweest en mijn constatering was dat de geponeerde indeling in kapitalistische of socialistische economie foutief was; volgens mij bestonden er slechts een goede en een slechte economie, een economie die functioneerde en een andere die niet werkte.
Zou men dit beeld niet op de neerlandistiek toe kunnen passen en zeggen dat de indeling in “intra-” en “extramurale” neerlandistiek in vele opzichten geen zin heeft, omdat het maar om een neerlandistiek gaat, nl. een die goed werkt? (Een neerlandistiek sluit hier in geen geval onderlinge verschillen in de aanpak en doelstellingen uit. Het ligt voor de hand dat men een neerlandicus in – zeg maar – Moskou anders moet opleiden dan een in bijv. Muenster. En uit de relazen van onze Poolse studenten die uit de Lage Landen terugkeren, concluderen we dat er duidelijke verschillen zijn tussen de neerlandistiek in Groningen, Leiden en Gent.
Hoe langer ik erover nadenk des te storender ik de beide termen “extra-” en “intramuraal” vind. Is het niet zo dat met het gebruik hiervan een soort “optisch bedrog” in stand gehouden wordt alsof er twee neerlandistieken zouden zijn? Wordt daarmee niet bedoeld: de eerste en tweede divisie? De wederzijdse relatie doet soms denken aan de postkoloniale situatie van metropool en periferie, alhoewel het woord “muur” in de omschrijving van de positie van een neerlandicus eerder het beeld van de middeleeuwse steden oproept: binnen de stadswal staan huizen van de ambachtslui, buiten de muren wonen de prutsers die vanwege de kwaliteit van hun werk en de prijs die ze hiervoor vragen geen kans maken om in gilde opgenomen te worden. Volgens dit concept zijn alleen de Lage Landen een plaats voor de neerlandistiek; daar wordt het vak als volwaardige en serieuze discipline bedreven.
“Intramuraal” en “extramuraal” zijn automatisch vrijwel uitgegroeid tot waardeoordelen. Binnen de muren, in het centrum, wordt het echte vak uitgeoefend, buiten de muren een door de aanpassing aan de plaatselijke behoeften verwaterde versie daarvan. Dat is misschien cru gesteld en niet iedereen zal deze opvatting onderschrijven. Maar het blijkt maar al te vaak dat die opvatting bestaat, geen hersenspinsel is. Degenen onder ons die in de Lage Landen hun artikelen in de vakperiodieken publiceren, weten uit eigen ervaring dat je wetenschappelijke bijdrage geweigerd wordt als je onderzoek niet beantwoordt aan de maatstaven van wat momenteel in de Nederlanden als geldig discours beschouwd wordt, als je niet de taal praat van de ene of andere recensent of naar de mond van een redactielid spreekt.
De buitenlandse neerlandici daarentegen – dankzij een andere culturele bagage en dikwijls alternatieve methodologische voorkeuren – kunnen aan het onderzoek een vernieuwende optiek verschaffen. In intellectueel opzicht betekent het outsiderperspectief de kans om dingen te zien niet zoals ze zijn, maar zoals ze tot stand zijn gekomen. De buitenstaander beschouwt de situaties als contingent, niet als onafwendbaar, als resultante van een reeks historische keuzes, als door mensen gevormde maatschappelijke realiteiten, en niet als natuurlijk of door god gegeven en daarom onveranderlijk, permanent, onherroepelijk. (Said 1995:80)
Helaas wordt dit in het Nederlandse taalgebied niet altijd erkend en benut. De extramuralen – zowel taalkundigen als ook letterkundigen – worden wel geaccepteerd als ze aan vergelijkend onderzoek doen. Dat kunnen de intramurale neerlandici niet, daar wagen ze zich niet aan, zodat met betrekking tot deze brakke grond geen claims worden ingediend. Anders is het gesteld als je als buitenlander in de warande van de “serieuze” neerlandistiek wroet en bijv. binnen de literatuurwetenschap en literatuurgeschiedenis aan interpretatieve handelingen begint.
Het is voor de meeste neerlandici in Belgie en Nederland vanzelfsprekend dat ze in een bepaald taalgebied geboren zijn en in de meeste gevallen op dat terrein hun leven doorbrengen. Het Nederlands (zowel taal als literatuur of diverse andere cultuuruitingen waar het met taal verbonden tekensysteem van belang is) is voor hen het belangrijkste werktuig voor de intellectuele activiteit. Het gebruik van de nationale taal staat niet ter discussie, ook omdat er voor de Vlaamse en Nederlandse neerlandicus geen alternatief is.
De extramurale neerlandici tonen vaak geen hogere graad van zelfverzekerdheid in het vak. Geen wonder – de meesten van ons beginnen nu eenmaal hun eerste woorden in het Nederlands uit te spreken als we tussen 18 en 20 jaar oud zijn; dus zijn we – volgens verschillende deskundigen op het gebied van het vreemdetalenonderwijs – bijna te oud voor het aanleren van een vreemde taal. Dit gevoel van onzekerheid wordt later versterkt door de geringe aandacht in de Lage Landen voor onze wetenschappelijke activiteiten. De probleemstelling in het door ons ingestelde onderzoek is dikwijls anders dan in de intramurale neerlandistiek. Niet beter of slechter, niet correcter of incorrecter, maar gewoon anders. Deze alternatieve probleemstelling – als dat ueberhaupt een constatering waard wordt gevonden – wordt niet zelden afgedaan met de woordjes “niet relevant”. Slechts enkelen in de Lage Landen leggen een levendige belangstelling aan de dag voor de verrijking die een andere optiek in de wetenschap met zich meebrengt.
Voor zover ik kan constateren, nemen de germanisten in het Duitse taalgebied en de anglisten in de Angelsaksische wereld vaker notitie van het werk en de prestaties van hun collega’s die geen moedertaalsprekers zijn dan de Vlaamse en Nederlandse neerlandici dit doen. Dit zou men intra muros op den duur ook moeten inzien: onze andere “background” is geen tekortkoming of onvolkomenheid.
De extramurale neerlandici kunnen zichzelf moeilijk legitimeren. In hun contreien zijn ze als neerlandici zelfs met een oog koning in het land der blinden; toch worden ze in de praktijk gemarginaliseerd omdat ze in kleine vakgroepen werken. Grotere belangstelling binnen en buiten hun universiteiten wekken ze soms – zoals wij in Wroclaw – bij gelegenheden zoals het staatsbezoek van koningin Beatrix (in 1997) of koning Albert (1999). Het ontstaan van de dochterverenigingen van de IVN in diverse regio’s is niet alleen te verklaren door de groeiende behoefte aan samenwerking in regionaal verband of door gebrek aan andere mogelijkheden tot verwoorden van eigen problemen en verdedigen van eigen belangen. Zulke initiatieven zijn ook te begrijpen als een wijze waarop neerlandici onder mekaar aan hun manier van doen en laten een soort legitimering verlenen die ze in de Lage Landen niet altijd krijgen.
Zoals u ziet concentreer ik me vooral op de relatie tussen extra- en intramurale neerlandistiek. Maar de kwestie van de legitimering nodigt uit om even over instanties uit te weiden. Want het zijn niet alleen wetenschappelijke autoriteiten die je al dan niet erkenning geven. Om voor een deskundige door te gaan, moet je door de bevoegde autoriteit bevoegd worden verklaard; zij leert je de juiste taal spreken, onderricht in het citeren van de juiste autoriteiten en het afbakenen van het juiste domein (Said 1995:96-95). De extramurale neerlandicus is soms helemaal overgeleverd aan beleidsdoelen van de instellingen die de logistieke kant van de academische opdracht (het beoefenen van de didactiek en wetenschap) behoren veilig te stellen, maar in wezen zichzelf centraal stellen. Ik doel hier bewust op zowel de Nederlandse en/of Vlaamse instanties, maar ook op instellingen in de landen van herkomst.
DE NEERLANDISTIEK IS AAN EEN NIEUWE IDENTITEIT TOE
U herinnert zich stellig het congres in Leiden 1997 waar de algemene zorg tot uiting kwam dat neerlandistiek geen eenheid meer vormt zoals vroeger het geval was en dat het specialisme te ver gaat. Na afloop was het voor menig deelnemer duidelijk dat de neerlandistiek een identiteitscrisis doormaakt en dat men aan een herdefinitie van de taken en functies van de neerlandicus toe is.
Het Leidse concilium concentreerde zich hoofdzakelijk op de inhoudelijke ontwikkeling in verschillende deeldisciplines. Naast de onmiskenbaar negatieve kanten van groeiende specialisatie wil ik bij deze gelegenheid de uitwassen van het professionalisme vermelden, die overal, dus ook in de Lage Landen, merkbaar zijn. Ik noem dit omdat dit verschijnsel de relatie tot en met de extramurale neerlandici in sterke mate bepaalt.
Deze uitwassen van het professionalisme houden verband met de veranderende positie van de wetenschappers en misschien intellectuelen in het algemeen. Ik bedoel dat wat Edward Said beschrijft als: “dat je je intellectuele werk beschouwt als iets dat je doet voor de kost, van negen tot vijf, met een schuin oog op de klok, en het andere oog gericht op wat als fatsoenlijk, professioneel gedrag wordt beschouwd – niet dwars liggen, niet afdwalen tot buiten de algemeen aanvaarde paradigma’s of grenzen, zorgen dat je goed in de markt ligt en bovenal presentabel bent, en dus onomstreden, apolitiek en ‘objectief’.” (Said 1995:93)
De uitspraken van de auteur van het boek The Last Intellectuals (1987), Russell Jacoby, parafraserend kan men vragen: is de hedendaagse neerlandicus in de Lage Landen niet dikwijls een kamergeleerde met een vast inkomen en een belangrijke positie binnen de maatschappij? Iemand die stellingen produceert die politiek correct zijn, artikelen en boeken vervaardigt die dienen om zijn academische positie te verbeteren en nog zekerder te maken, niet om maatschappelijk relevante veranderingen tot stand te brengen? (zie Said 1995:89)
HET SPECIFIEKE VAN DE NEERLANDISTIEK IN HET BUITENLAND
Dit zijn zeker problemen die de neerlandistiek teisteren en een basis vormen voor het zoeken naar een nieuwe identiteit. Maar opvallend genoeg betrof de jeremiade over de voorbije eenheid van de neerlandistiek niet de indeling in “intra-” en “extramurale” neerlandistiek.
Tijdens een discussiebijeenkomst in Leiden zat ik samen met twee Zuid-Afrikaanse collega’s met wie ik af en toe de discussie becommentarieerde; nadien heb ik nog met de vakgenoten uit de Midden-Europese regio gesproken. En al mijn gesprekspartners vonden dat de verwoorde kwestie wel een specifiek probleem van de professie van de neerlandicus vormt maar uitsluitend in de Lage Landen omdat dit zeker niet het probleem van de extramurale neerlandistiek is.
Men vond overigens de keuze van de aan dit panel deelnemende partijen niet representatief (louter Nederlanders en Vlamingen met een enkele Amerikaan, die trouwens alles deed om niet als een vijgenblad te fungeren, maar hij was in een onmogelijke positie). Menige extramurale neerlandicus verwonderde zich er later over dat men met het woord “neerlandistiek”, dat toen veelvuldig gebruikt werd, bijna uitsluitend de studie in Nederland en Vlaanderen bedoelde, en dit voor het gehoor bestaande uit bijna uitsluitend buitenlandse neerlandici. Was dit een staaltje van de interculturele aanpak?
Natuurlijk zijn wij geinteresseerd in de binnen-Nederlandse ontwikkeling van het vak, maar dag in dag uit houden andere problemen ons bezig en graag wilden we wat meer bezinning op mogelijke hulp en samenwerking. Ten tweede kan men zich afvragen of de uitgesproken diagnose werkelijk juist was. Want men ziet ook een andere tendens zich aftekenen. Bijv. in het buitenland komt het tot verwetenschappelijking en in de Lage Landen worden diverse componenten van de taalbeheersing in het kader van zakelijk Nederlands of communicatiekunde steeds belangrijker. Op sommige plaatsen groeien dus verschillende deeldisciplines van de neerlandistiek naar elkaar, misschien zelfs in een veel grotere mate dan in het verleden.
De Leidse klachten over de vermeende vervlogen eenheid van de studie Nederlands die steeds meer afbrokkelt en in aparte specialismen uiteenvalt, klonken in onze oren een beetje vals. Juist het extramurale deel – louter vanwege de aard van de studie – behield de innerlijke entiteit waarschijnlijk meer dan het intramurale. De buitenlandse neerlandistiek behoudt nog steeds de oorspronkelijke eenheid van taal, literatuur en cultuur. En is van nature interdisciplinair. Het kan trouwens moeilijk anders, om diverse redenen. Dikwijls worden de docenten als het ware genoodzaakt om verschillende types colleges te geven. Dit is heel lastig maar houdt ons tegelijkertijd in een toestand van waakzaamheid. Ondanks voortschrijdend specialisme kunnen wij ons niet permitteren om een enkele discipline te beoefenen en moeten wij regulier aan de neerlandistische tienkamp deelnemen. Zo’n tienkamp geeft de eenheid van de neerlandistiek weer en verschaft haar atletische sterkte.
De oorzaken zijn simpel: de aantallen (zowel van de studenten als van de docenten) zijn anders dan in het taalgebied zelf; de aard van elke filologische studierichting in het buitenland verschilt van de aanpak die in het taalgebied wordt toegepast.
Om de bijzondere positie van de neerlandistiek bijvoorbeeld in Polen duidelijker te maken, zou je in de Lage Landen een Polonistiek moeten zien te vinden die een volwaardige afstudeerrichting is met enkele tientallen studenten. Maar bij mijn weten maakt de studie van het Pools in Nederland en Vlaanderen altijd deel uit van de Slavistiek – zoals het Nederlands in Polen in de jaren zeventig en tachtig in het kader van de studie van Germaanse talen werd gedoceerd. En de verhouding tussen het aantal sprekers (en dus bijgevolg de grootte van de markt) is twintig miljoen Nederlandssprekenden en twee keer zo veel Poolssprekenden.
Vals klonk ook de diagnose betreffende de ontwikkeling van de neerlandistiek waarbij geen aandacht aan de evolutie in het buitenland werd geschonken. Hoe was het mogelijk dat het de sprekers bij het overzicht van de 200 jaar studie Nederlands gelukt is met geen enkel woord te reppen over de verheugende ontwikkelingen in het buitenland – was dat de interculturele benadering, let wel, voor een gehoor bestaande hoofdzakelijk uit extramurale neerlandici!?
En wat was het meest karakteristieke aspect in de ontwikkeling van de neerlandistiek in de 20ste eeuw, een noviteit die in de tweede helft van deze eeuw de kwantiteit en kwaliteit van de bestudering van het Nederlands veranderde? Ik denk dat dit juist de groei van de neerlandistiek in het buitenland was.
In de jaren negentig kwam het in Midden- en Oost-Europa tot een opmerkelijke verwetenschappelijking in het werk van de bestaande centra voor neerlandistiek. Er werden ook nieuwe docentschappen opgericht en de studie van het Nederlands werd verheven tot hoofdvak en afstudeerrichting.
Over de groei van de neerlandistiek in de regio wil ik niet verder uitweiden. Die is gewoon een feit. Dat we (zoals nu) regelmatig bij elkaar komen en onze eigen vereniging hebben, toont dit overduidelijk aan. Deze ontwikkeling valt eveneens te constateren in andere regio’s. Wie meer daarover wil weten verwijs ik naar de officiele stukken van de Nederlandse Taalunie die in haar beleid met het recordtempo van deze nieuwe ontwikkeling aan diverse buitenlandse universiteiten rekening heeft moeten houden.
NOGMAALS OVER DE IDENTITEIT
Ik heb zojuist over de behoefte aan een nieuwe identiteit bij de intramurale neerlandici gesproken. Dit lijkt me een goed moment om ook te vragen: wie zijn de extramurale neerlandici voor hun intramurale collega’s? En zijn ze collega’s, want deze term impliceert een soort partnerschap? Wie zijn wij voor de overheidsinstanties en gewone mensen in de Lage Landen?
Zijn we – om de even bekende als dubieuze term te hanteren – “onbezoldigde ambassadeurs” van de Nederlandse cultuur? Of nog een onderdeel bij de post cultuur van de sowieso al overladen begroting? Het is niet waar dat de extramurale neerlandistiek geld kost. Wat wel geld kost is de promotie van de Nederlandse cultuur in het buitenland. En als dit door de politiek tot een prioriteit gerekend wordt, kan gebruik worden gemaakt van de steunpilaren in het buitenland die de extramurale neerlandici zijn.
WAT NEERLANDICI IN HET BUITENLAND NODIG HEBBEN
Er worden verschillende talen gedoceerd en op een universitair niveau bestudeerd, zelfs talen die dood zijn of geen status van officiele taal genieten. Hun studie in het buitenland maakt weliswaar geen kans op steun vanuit het taalgebied, maar dit betekent eveneens dat men het filologische vak kan praktiseren zonder contacten met het taalgebied of zonder dat het taalgebied ueberhaupt bestaat (neem als voorbeeld Latijn of Sanskriet).
In het geval van het Nederlands kennen we eveneens een periode uit het verleden toen geen of nauwelijks contacten met de Nederlanden bestonden. Bijv. de studie Nederlands in de Sovjet-Unie bleef om politieke redenen decennia lang geisoleerd, zomercursussen voor de Russische studenten, om niet te spreken van beurzen en studieverblijven, werden sterk gereglementeerd en toch wisten ze daar heel redelijke resultaten in de taalverwerving te bereiken. In het algemeen zijn de contacten van de regio met de Lage Landen uit de jaren zestig en zeventig helemaal niet te vergelijken met de huidige. Alles hangt af van de manier waarop een bepaalde taal gedoceerd en bestudeerd wordt, van het doel van de studie of het aangenomen profiel van de afgestudeerden.
Maar wij kunnen gerust stellen dat, gezien de huidige brede aanpak van de studie Nederlands in het buitenland contacten met Vlaanderen en Nederland van groot belang zijn, geen neerlandicus in het buitenland honderd procent selfsupporting is. En omdat er maar ‘e’en neerlandistiek is, is de verandering van de relatie tussen de neerlandici onder elkaar van onschatbare waarde voor de verdere ontwikkeling binnen het vak.
Met dit optreden wil ik in eerste instantie het probleem bespreekbaar maken en mijn diagnose stellen. Het is niet mijn doel om met kant-en-klare antwoorden te komen. Toch wil ik nog sterk benadrukken dat de laatste ontwikkelingen binnen de intramurale neerlandistiek erop wijzen dat men nu ontvankelijker is voor nieuwe ideeen dan tot voor kort. Ik doel hier zowel op de nieuwe aanpak, bijv. binnen de literatuurwetenschap en literatuurgeschiedenis, waardoor lang gemarginaliseerde verschijnselen tot hun recht beginnen te komen, als ook op de bezinning omtrent de identiteit van de neerlandicus. En gezien de ontwikkelingen binnen de extramurale neerlandistiek in de laatste tien jaar hoop ik dat het mogelijk zal zijn samen een nieuwe verstandhouding uit te werken. De oplossingen moeten gezamenlijk gezocht worden. En gevonden.
Bibliografie:
- Brems, Hugo & Elshout, Gerard e.a. (red.) 1998. Nederlands 200 jaar later. Handelingen Dertiende Colloquium Neerlandicum, Leiden, 24-30 augustus 1997, Woubrugge: IVN.
- Jacoby, Russel. 1987. The Last Intellectuals. American Culture in the Age of Academe, New York: Basic Books.
- Said, Edward W. 1995. Manifestaties van de intellectueel, Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas.
(13)=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=-=
*-------------------------------------------------------------------------* | | | Informatie over Neder-L: | | ======================== | | Algemene informatie opvragen over Neder-L: stuur mail naar | | listserv@nic.surfnet.nl met daarin de boodschap: GET NEDER-L INFO | | Abonnement nemen op Neder-L: stuur mail naar listserv@nic.surfnet.nl | | met als boodschap: SUB NEDER-L uw-voornaam/voorletters uw-achternaam | | Neder-L op het web/WWW: Neder-L-nummers zijn vanaf januari 1997 in | | web-formaat te lezen via: http://baserv.uci.kun.nl/~salemans/ | | Nadere informatie over Neder-L in web-formaat: zie artikel 9706.01 | | Er is ook een WWW-archief met alle e-mailversies van Neder-L sinds | | juni 1992, dat ook op trefwoord doorzocht kan worden; de URL van dit | | listserv-archief: http://listserv.surfnet.nl/archives/neder-l.html | | Neder-L wordt ook verspreid via de Internet-newsgroup bit.lang.neder-l | | Oude Neder-L-bulletins opvragen: stuur mail naar listserv@nic.surfnet.nl| | met daarin een boodschap als: GET NEDER-L LOG9206 | | (resultaat: logboek met Neder-L-artikelen van juni '92 wordt gestuurd)| | Of maak gebruik van het listserv-archief (zie enkele regels hierboven)| | Bijdrage voor Neder-L opsturen: stuur mail naar neder-l@nic.surfnet.nl | | Contact met redactie: stuur mail naar Salemans@baserv.uci.kun.nl, naar | | Willem.Kuiper@hum.uva.nl, naar Piet.Verkruijsse@hum.uva.nl (voor de | | evenementenagenda) of naar P.A.Coppen@let.kun.nl | *-------------------------------------------------------------------------**-Einde-------------------- Neder-L, no. 0007.a --------------------------*
Laat een reactie achter