Een echte literaire hoax: kom er eens om. Hier is er eentje – nog onontdekt, al zullen er genoeg lezers zijn geweest met enige twijfels. Hoewel: ik heb het afgelopen jaar de nodige lezers gesproken en ze vonden de avonturen van het hoofdpersonage wat veel, soms nogal sterk – maar echte twijfel, nee. Het gaat om Montyn van Dirk Ayelt Kooiman. Een geval van pseudologia phantastica dat het nog meest doet denken aan de manier waarop Boudewijn Büch in zijn dramatisch verleden ging geloven. Montyn werd in 1982 bij de lezers geïntroduceerd als een staaltje faction in de Amerikaanse traditie. Hoofdpersoon Jan Montyn vertelde zijn oorlogsbelevenissen in het boek, op middelbare scholen, in een marathoninterview op de VPRO-radio en nog in 2004 in een tv-documentaire die werd uitgezonden door de NPS. Wat hij aan feiten bij elkaar verzon, was voor een groot gedeelte gebaseerd op lectuur en het Polygoonjournaal.
Dat is althans wat ik beweer in een geleerd artikel dat ik vandaag op mijn website heb geplaatst. Het was een regenachtige zomer waarin ik niet op vakantie kon en behoefte had aan feitelijkheid. Een paar maanden daarvoor had ik Montyn gelezen. Mijn referentiekader was een ander dan dat van een lezer uit 1982 – in Nederland hebben we niet alleen de casus Büch gekend, maar ook die van Friedman en Voeten. In België was er een mevrouw geweest die was gered door een roedel wolven, in de VS een liefdesgeschiedenis met appels die over het hek van Buchenwald waren gegooid – ik verwijs ernaar in het artikel. Het neemt niet weg dat ik Montyn ging lezen met een normale willing suspension of disbelief. Toen ik die suspension niet langer op kon brengen, ging ik het boek lezen alsof het een document was – het is het een of het ander. Ik telde 41 dramatische scènes. Van zeven kon ik geloven dat ze zich hadden voorgedaan zoals ze door de verteller werden gepresenteerd. Alle andere waren òf door de herinnering onherstelbaar vervormd òf een regelrechte fantasievoorstelling. Voor zestien van de 41 geldt het laatste – pure producten van de verbeelding.
Dat zou niet erg zijn als het boek niet zou zijn gebaseerd op een andere afspraak met de lezer. De lezer wordt voorgehouden dat Montyn uit feit en fictie bestaat. Wat feit is, is duidelijk: dat zijn de gebeurtenissen. Wat fictie is, zijn de literaire middelen. Daarmee, meldt de achterkaft en meldde Kooiman in interviews, ‘werd de werkelijkheid van toen, van de loopgraven aan het Oostfront tot de napalmbombardementen in Vietnam, voelbaar (…) gemaakt.’ Het probleem is die werkelijkheid – die heeft zich maar in beperkte mate voorgedaan. Wat Kooiman toevoegde waren dromen, emoties en verlangens van de ikverteller Jan Montyn. Kooiman in een interview: ‘Als ik hem vroeg wat voor indruk dat gemaakt had, zei Jan zoiets als “Nou, ik was sprakeloos.” Daar had ik natuurlijk niet veel aan. En omdat dat toch tamelijk algemene noties zijn, heb ik mezelf verplaatst in die situaties en mijn eigen gevoelens en noties gebruikt.’ Dat zoiets gebeurde bij handelingen en lotgevallen die Jan Montyn in een soort verteltrance verzon, lijkt een tot werkelijkheid geworden postmoderne verteltruc.
Dat was het niet. Jan Montyn geloofde in wat hij vertelde op het moment dat hij het vertelde. Dirk Ayelt Kooiman geloofde Jan Montyn. Montyn ontwikkelde zich tot een bestseller en werd vertaald in het Duits en het Engels. Een toneelbewerking die een paar jaar geleden succesvol was, is dit voorjaar in reprise genomen. Op scholen en in interviews verkondigde Jan Montyn een vredesboodschap waaraan zijn levensverhaal kracht moest bijzetten. Als geen ander boek laat Montyn zien hoe de verbeelding kan functioneren in een individueel mensenleven – hoe die, bij uitbreiding, kan functioneren in een samenleving die de tegenstellingen uit het verleden probeert te begrijpen en te verwerken. Wat in Montyn verbeeld werd, was alleen maar verbeelding; het berustte op een merkwaardig verbond tussen een Oostfrontstrijder en een Revisor-auteur die op zoek was naar een maatschappelijke rol. Dat in de jaren tachtig van de twintigste eeuw zo’n folie à deux kon uitgroeien tot een kleine maatschappelijke mythe, zegt vooral iets over de jaren tachtig.
Chrétien Breukers zegt
Vooral die laatste zin is mooi. Hij betekent niets, maar het klinkt wel geleerd.
Gert de Jager zegt
In het genoemde artikel wordt het uitvoerig toegelicht.
Chrétien Breukers zegt
Ik heb het nu twee keer gelezen en snap alleen dat er iets verzonnen is, iets wat overigens ook al wel eerder bekend was.
Gert de Jager zegt
Dat laatste is interessant. Waar blijkt dat uit?