Het kan bijna niet anders of je hebt onder Nederlandse lezers twee soorten revianen: de gerardisten en de karelieten. Op grond van alleen De avonden had ik misschien een gematigde gerardist kunnen zijn. Maar ik las ook in latere werken van Gerard, en dat was funest. Broer Karel kende ik alleen bij geruchte. Onlangs viel me zijn boek Een grote bruine envelopin handen. Heerlijke beschouwingen. Ik bestelde aansluitend de columnbundels Uren met Henk Broekhuis en Achteraf en genoot ervan. Ik ben dus een kareliet.
Wat is er aan Karel van het Reve (1921-1999) zo prettig? Bovenal zijn helderheid. Zijn woorden en zinnen zijn helder, zijn betogen zijn helder, zijn standpunten zijn helder.
In zijn woordkeus is hij wars van wollige en pretentieuze abstracties. Bij mijn weten heeft hij niet geschreven over filosofen als Foucault, Derrida en Lyotard, maar ik wed dat hij hun stijl nog meer verafschuwde dan die van hun marxistische collega’s, die hij met graagte fileerde en bespotte. Minder postmodern dan Karel van het Reve kan een twintigste-eeuwse schrijver niet zijn.
Zijn zinsbouw komt dichter in de buurt van spreektaal dan de meeste andere schrijvers durven. Neem deze: “Ik weet zeker dat toen Haydn voor baron Esterhazy dat orgelconcert maakte, toen wilde hij dat ik dat stuk met enig genoegen zou horen (…).’ Ik hoor het mezelf zeggen, maat ik zie het mezelf nog niet schrijven. Gelukkig is daar Karel van het Reve, van wie ik het kan leren.
In zijn betogen heeft hij de gewoonte om zijn beweringen duidelijk te onderbouwen met argumenten. Niet zonder retoriek – hij kende de humoristische overtuigingskracht van ironie en understatement – maar wel helder. Het prettige daarvan is dat je hem vrij gemakkelijk kunt tegenspreken. In de redeneringen die hij uiteenzet, is als het ware elk schroefje en tandwieltje zichtbaar. Niet zelden kun je een defect onderdeel aanwijzen. Haal je dat eruit, dan stort zijn bouwwerk in elkaar. Zijn kritiek op de evolutietheorie, bijvoorbeeld, is een wankele constructie.
Nog helderder dan zijn schrijftrant en redeneringen waren zijn meningen. Dat is op zich geen verdienste, want heldere meningen kunnen stompzinnig zijn. Karel van het Reves voornaamste mening, onderbouwd met vele argumenten, was dat het communisme niet deugde. De geschiedenis heeft hem gelijk gegeven, dus daar zit hij goed. Ook vond hij –hoogleraar Slavische letterkunde – dat de literatuurwetenschap niets voorstelde. De Huizingalezing waarin hij dit beweerde is retorisch sterk, dus ik ben geneigd hem gelijk te geven, maar de geschiedenis is er nog niet helemaal uit, geloof ik.
Behalve dit soort grote meningen had hij ook veel kleine. Veelal een beetje dwarse meningen, uiteraard: dat slechte kunst ook beschouwing verdient, bijvoorbeeld, of dat reclame ons niet dwingt om dingen te kopen, of dat een taal niet kan functioneren zonder uitzonderingen op de regels. Die krijgen in zo’n stuk dan weer een helder verwoorde onderbouwing, waarmee je het al dan niet eens kunt zijn. Mooi is dat.
Terzijde: hij vond ook dat je herhaling van woorden niet hoeft te vermijden. De frequentie van het woord ‘helder’ in deze tekst zou hem dus niet per se storen.
Behalve om zijn helderheid en humor waardeer ik Karel van het Reve om zijn slechte eigenschappen. Ze maken van de strenge docent en superieure stilist een man met geruststellende ondeugden, en daar wordt hij prettiger gezelschap van. Zo is hij betweterig en kan vergissingen niet toegeven – al erkent hij wel dát dat een onhebbelijkheid van hem is. Omdat ik ook betweterig ben, geef ik een voorbeeld: hij vertaalt in een gedicht van Goethe (‘Gœthe’, schrijft hij) het woord Wolkensteg als ‘wolkensteeg’, terwijl het ‘wolkensteiger’ betekent. Door die fout valt de bodem uit de redenering die hij ophangt. Hij moet daar door zijn erudiete kennissenkring op geattendeerd zijn, maar hij neemt de column doodleuk ongewijzigd op in een bundel.
Daarnaast is hij een schaamteloos berijder van stokpaardjes. Zo mag hij graag erover uitweiden dat het stijlmiddel van de vergelijking een bewering of redenering niet verduidelijkt, terwijl dat volgens hem wel vaak beweerd wordt. Dat ‘bewijst’ hij dan door een boel slechte vergelijkingen te citeren, die inderdaad de zaak niet erg verduidelijken. Ook haalt hij graag Karl Popper en diens visie op wetenschap van stal. Kort gezegd komt die hierop neer: het doel van wetenschap is om de onjuistheid van theorieën te bewijzen, en wel door minstens één waarneming te doen die in strijd is met de theorie. Die – ooit baanbrekende – visie is al een tikje simplistisch als het om de natuurwetenschappelijke praktijk gaat, maar buiten de bèta-wereld is de bruikbaarheid helemaal beperkt. Dat lijkt aan Karel van het Reve voorbij te zijn gegaan, want hij zwaait met Popper als een missionaris met zijn crucifix. In beide gevallen zijn de heidenen niet onder de indruk.
Dat neemt niet weg dat één vergelijking die wél iets verduidelijkt, inderdaad zijn pertinente stelling onderuit zou halen dat vergelijkingen niets verduidelijken. Zo’n vergelijking is niet moeilijk te vinden, bijvoorbeeld in populair-wetenschappelijke artikelen. Toch denk ik dat Van het Reve, als hij nog leefde, zijn ongelijk niet zou toegeven. Zijn betweterigheid verdraagt zich eigenlijk slecht met zijn popperiaanse opvatting over kennis.
Ten slotte valt in de stukken van Karel van het Reve een eigenschap op die in afzonderlijke artikelen vaak verfrissend is, maar in een bundel op den duur wat hinderlijk. Wat het onderwerp ook is, bij voortduring is het gezond verstand aan het woord. De nuchtere stem van kennis en logica spreekt van elke pagina; vaak geestig, af en toe met een zweem van emotie, maar altijd dicht op de huid van de feiten. Karel van het Reve lijkt geestdrift en verbeeldingskracht te wantrouwen.
Hij doet denken aan een alpinist die op techniek en doorzettingsvermogen hoge toppen weet te beklimmen. In de lucht ziet hij mensen in deltavliegers, die zich minder vermoeien, grotere hoogten bereiken en kunnen genieten van vergezichten die voor hem verborgen blijven. Toch wil hij van deltavliegen niet weten.
Ik weet niet of deze vergelijking iets verduidelijkt. Maar als ze ertoe leidt dat de lezer mijn bewering over Karel van het Reve meer waardeert of beter onthoudt, ben ik ook al tevreden.
Anoniem zegt
'Wolkensteg' als 'wolkensteeg' vertalen lijkt me inderdaad fout, maar 'wolkensteiger'? Dat klinkt raar. Volgens mij wordt een in nevelen gehuld bergweggetje bedoeld.
Gaston Dorren zegt
De omringende tekst is aldus:
Kennst du den Berg und seinen Wolkensteg?
Das Maultier sucht im Nebel seinen Weg.
Het woord betékent mijn weten 'wolkensteiger', maar wat Goethe concreet bedoelt, is ongetwijfeld die in nevelen gehulde weg. Daarvoor gebruikt hij het beeld van een 'steiger', niet van een 'steeg'.
ingmar roerdinkholder zegt
Wat is dan Van het Reves vertaling van die tweede zin?
Ik ben namelijk benieuwd of de keuze voor -steeg iets te maken heeft met rijm, in het Duits rijmen deze regels natuurlijk wel
Ingmar zegt
niemand hier die het weet?
Gaston Dorren zegt
Reve maakte geen vertaling van het gedicht, maar hij schreef eróver. Hij had dus geen Nederlandse rijmwoorden nodig.
Ingmar zegt
Ach so.
Nou ja, omdat het om een (berg-)weggetje of -pad gaat, is er ook wel weer iets voor 'steeg' te zeggen. Een steeg is een stuk wegachtiger dan een steiger natuurlijk.
Ingmar zegt
Trouwens, wordt Karel ook wel Reve genoemd? Ik dacht alleen Gerard, en dat zijn broer gewoon Van het Reve
Gaston Dorren zegt
Alleen Gerard, ja.