Gisteren schreef Ewoud Sanders in NRC Handelsblad (hij heeft daar iedere maandag een taalrubriek, ‘Woordhoek’) een artikel over de Middelnederlandse scheldwoorden uit Neder-L:
Scheldwoorden uit de 16de eeuw
Het idee kwam van C.G.N. de Vooys, een van de bekendste en productiefste Neerlandici die ons land heeft gekend. Het stoorde De Vooys dat er in het Middelnederlands Woordenboek en het Woordenboek der Nederlandsche Taal, de twee grootste wetenschappelijke woordenboeken, zo weinig aandacht was besteed aan het Nederlands uit de zestiende eeuw. Toen hij hoorde dat J.J. Mak tijdens de oorlogsjaren diverse kluchten en toneelstukken uit die periode had gelezen, werken van zogenoemde Rederijkers, spoorde hij hem aan hun taalgebruik vast te leggen in een glossarium.
Mak was daar ruim vijf jaar mee bezig. Hij nam zo’n zestig kluchten en honderden toneelstukken en gedichten door, van de 15de tot de 17de eeuw, en haalde daar de woorden en uitdrukkingen uit die exclusief door Rederijkers waren gebruikt. Die legde hij vast in een boek van ruim vijfhonderd pagina’s dat in 1959 verscheen, het Rhetoricaal glossarium.
Sinds 2008 is de gedigitaliseerde versie van dit standaardwerk te raadplegen bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. En sinds enkele maanden worden de lezers van het online tijdschrift Neder-L door Bas Jongenelen, een neerlandicus uit Tilburg, getrakteerd op een aantrekkelijke selectie uit Maks glossarium, namelijk alle scheldwoorden.
Je zou denken dat er allang een overzicht van Middelnederlandse scheldwoorden zou bestaan, maar dat bleek niet het geval. Jongenelen kon ze ook niet snel bij elkaar zoeken, want soms had Mak vermeld dat het om een ‘scheldnaam’ of ‘schimpnaam’ ging, maar meestal niet. En dus las Jongenelen Maks glossarium helemaal door. Zijn bevindingen publiceerde hij in elf lijsten ‘Middelnederlandse scheldwoorden’. De complete lijst, met ruim 420 scheldwoorden, is vanaf vandaag hier te vinden (http://bit.ly/oud-schelden).
Het is een aantrekkelijke lijst, die ik met plezier heb gelezen, maar het is niet zo dat je hiermee een reëel beeld krijgt van hoe onze voorouders elkaar de huid vol scholden. Dat ligt aan de bronnen. Rederijkers waren amateurdichters en voordrachtkunstenaars die zich in de late middeleeuwen verenigden. Er zaten grote en bekende schrijvers tussen (Vondel en Anna Bijns bijvoorbeeld), maar vooral veel hobbyisten die allerlei woorden en uitdrukkingen in elkaar knutselden die daarna nooit meer zijn aangetroffen.
Zo trof Mak in een bron uit 1560 het scheldwoord galactipote aan voor ‘melkdrinker’, maar de kans dat deze zogenoemde ‘quasi-geleerde samenstelling’ ooit buiten deze tekst is gebruikt, is erg klein.
Maar zelfs als de meeste scheldwoorden uit Maks glossarium nooit in het wild zijn gebruikt, zijn ze interessant. In de eerste plaats omdat ze meestal uit bestaande woorden zijn samengesteld. Zo is de schimpnaam Jan Laefcutte voor ‘iemand die de vrouwen laaft, gerieft’ slechts aangetroffen in één rederijkerstekst uit de tweede helft van de 16de eeuw, maar daarmee heb je wel een zeer oude vindplaats te pakken voor cutte in de betekenis ‘vagina’.
En zonder twijfel verzonnen de Rederijkers voornamelijk scheldwoorden voor zaken die aansloten bij de belevingswereld van hun publiek. Zo bevat de collectie opvallend veel scheldwoorden voor prostituees. Maar ook voor armoedzaaiers, bedrogen echtgenoten, drinkebroers, fuifnummers, geestelijken, genotzoekers, grootsprekers, heimelijke minnaars, onhandige, ongeschikte of hopeloze minnaars (o.a. platbroek), klaplopers, kletskousen, kwakzalvers, luiaards, modegekken en wufte fatten (o.a. paleervoet), mensen met een dikke kont of rimpelige kop, stotteraars, verspillers, vleiers en vrouwenverslinders.
Kortom, types en karakters die we nu ook nog kennen, of misschien wel zijn, want zoveel is er nu ook weer niet veranderd sinds de 16de eeuw.
Laat een reactie achter