Dat weet iedereen – en toch blijft mijn geheugen me verbazen. Jarenlang denk je af en toe aan een gedicht van Fritzi Harmsen ter Beek – ik heb door dat gedicht zelfs een boek over haar gelezen met foto’s van Fritzi en van het huis waarin ze woonde, en van de minnaars die weer precies pasten bij de oogopslag die ze tot op hoge leeftijd wist te bewaren. Een mooie vrouw. Mooie gedichten.
Het gedicht dat mijn geheugen bedroog ging over Verlaine.
Nu houd ik erg veel van Verlaine. Ik lees zijn gedichten niet, ik luister ernaar. ‘Claire de Lune’ op muziek gezet door Fauré, ‘Après un rêve’ of ‘Mandoline.’ En alle andere. Green. Er zijn gedichten die je treffen als een blikseminslag of, zoals ik eerder schreef, een plotselinge alles omver gooiende verliefdheid. Er zijn ook gedichten die je traag in slaap wiegen zoals een kreeft betoverd wordt door het langzaam opwarmende water waarin je hem op het fornuis zet. Je luistert en merkt dat je je niet meer kan bewegen. Tranen vloeien geluidloos in de schemer. Herinneringen aan een schorre jachthoorn in de winterse ochtenmist in de Ardennen. Dat komt nooit meer terug.
Dus herlees ik de gedichten van Fritzi Harmsen ter Beek. Voor de zoveelste keer kijk ik naar het bleke lichaam van Remco Campert op een foto waar zij ook op staat met die prachtige kop met haar en dat onverwoestbare profiel. Ik vind haar gedichten niet bijzonder. Ik kan me weer wel voorstellen dat er ooit redenen waren om ze goed te vinden. Een vervallen landhuis met daarin een prinses die zich voor je ontkleedt als je het geheime woord weet. Een piepend bed met een doorgezakte matras alsof je in een Frans hotel logeert. Een woud van ijsbloemen op de ramen maar de kachel gloeit, al reikt de warmte niet verder dan een meter. ’s Ochtends wodka drinken op een vervallen sofa terwijl je naar haar blote benen kijken mag. Alles wat zo’n prinses aanraakt, wordt vanzelf poëzie. Maar het zijn gedichten voor één dag omdat ze net als sommige vlinders afhankelijk zijn van de tuin waarin ze geboren worden en waarin ze leven.
Het gedicht. Ik moest ernaar zoeken. Het heet ‘literatuurles’ en is van Mien Proost.
Literatuurles
Verlaine heeft slecht geleefd
en was heel dikwijls dronken.
Hij had een lelijk gezicht,
ons heeft hij gedichten geschonken.
Het mooist is “Sagesse”,
dat schreef hij in staat van genade.
Van de rest deugt niet veel,
toen was hij met zonden beladen.
O Paul, o, Verlaine,
ik kots van de poëzie,
geef mij La Fontaine,
que j’aime à la folie.
En nu komt de grote denker Bourdieu mij lastig vallen. Mien Proost is het pseudoniem van een foute journalist met de lelijke naam Hans Klomp. Fout in de zin van nationaal-socialistisch, bestuurslid van de cultuurkamer en nog het een en ander. Ik zal dit gedicht nooit meer lezen zonder te denken aan de gruwelijke miezerigheid van al die mannen die ik nu heb leren kennen. Klomp zelf, Snijders, “bewonderaar van de SS”, Goedewaagen. Visioenen van het interieur van de nette huizen waar die mensen allemaal in woonden, de kleren die ze droegen. Vrouwen in mantelpakken en natuurlijk brave kinderen die het zo goed deden op school. Mannen met grootse visioenen van een wereld waar ‘de boerenstand’ de basis vormde van de staat en waarin vernietigingskampen een detail waren, een stoffer en blik.
Klomp kreeg na de oorlog geen straf omdat hij de dichter Bertus Aafjes had gewaarschuwd voor de Duitsers die hem kwamen oppakken. En daardoor kwam ik op het internet een onvergetelijke scène tegen. Aafjes in het Americain. Daar komen twee SS-ers die hem beetpakken. Maar de vriendin van Adriaan Roland-Holst die erbij zat, kuste beide Duitsers zo hartstochtelijk op de mond dat de dichter kon ontsnappen. Alsof je naar een film van Paul Verhoeven zit te kijken.
(Lee Miller, fotografe en vriendin van Picasso, in het bad van Eva Braun)
Laat een reactie achter