[In een nieuwe reeks op Neder-L maandelijks een column van Berthold van Maris over het lezen van oude non-fictieteksten.]
Door Berthold van Maris
Op 21 december 1483 werd in Brugge, bij de Sint Jansbrug, “ghevischt eenen verdroncken man (…) ende hi hadde an twee roode cousen.”
In “Het boeck van al ’t gene datter geschiedt is binnen Brugghe” wordt door een anonieme kroniekschrijver van dag tot dag vermeld wat er in die stad gebeurde. Er verdronken wel eens mensen in Brugge. In de veertien jaar die de kroniek beslaat, worden er 25 gevallen genoemd. Van bijna alle verdronken mensen wordt de naam vermeld of het beroep of waar ze woonden. Maar de man die op 21 december 1483 uit het water gevist werd was een onbekende. Vandaar dat die “rode cousen” vermeld worden?
De rode kousen vallen des te meer op omdat de kroniekschrijver zich meestal beperkt tot een korte en droge beschrijving van de gebeurtenissen, zonder kleurrijke details:
Op 27 maart 1487 “doe was ghevonden een dood kind in de Veste van der stede van Brugghe ende het vond eenen visscher in zyn net (…).”
Op 18 juli 1489 “doe zo was binder stede van Brugghe by der Cruuspoorte, up de Veste, een kind ghegeten van eenen zwine, zo dat daer of starf bin die nacht (…) ende het was een meyskin.”
Dergelijke korte nieuwsberichten zijn van alle tijden. We komen ze nog steeds tegen, als kleine berichtjes in de krant, over ongelukken, berovingen, moord en doodslag, brand.
De Franse schrijver Félix Fénéon (1861 – 1944) verhief die korte berichten ooit tot literatuur in zijn “Nouvelles en trois lignes”. Novellen in drie regels. Zoals deze:
“Een jonge vrouw in ontbinding werd bij Choisy-le-Roy opgevist. Aan haar linkerringvinger droeg ze een ring met diamenten.”
Zijn de rode kousen uit 1483 net zoiets als die ring met diamenten: een teken van rijkdom bij een anoniem lijk? Als het bruine of grijze kousen waren geweest, was dat dan ook het vermelden waard geweest?
Wat is er nog meer rood in deze kroniek? De kleding van een nar: op 3 juli 1486 rijdt er in een optocht van de “schutterye” “eenen zod” mee, “geheeten Hannekin, die plochte te rydene hoverzot up een kermespeerd, ende was ooc ghecleed rood, ghelyc eenen zod.”
Rood is de kleur die in deze kroniek het meest voorkomt. Niet omdat de alledaagse werkelijkheid van Brugge nou zoveel rood bevatte – groen, grijs en bruin waren vast kleuren die je daar meer om je heen zag – maar omdat de kroniek bijna alleen kleuren noemt als er sprake is van officiële en ceremoniële gebeurtenissen: de intocht van een prins, prinses of keizer, processies, optochten waar de gilden of de schutterij aan deelnam, de uittocht van legertroepen. In die passages worden kleuren opeens heel belangrijk. Ze vertellen iets over macht, gezag, prestige en waardigheid.
Op 31 augustus 1486 “doe vertrac onzen hedelen eerweerdegen keyser van den Roomschen ryke (…) hij zat in eenen hanghenden waghene binnen becleed met zwarten fluweelen lakene ende buuten hovertrocken met zwarten wullen laken, ende in den voorseyden waghen waren ghespannen 10 witte peerden (…) ende alzo zittende in den voorzeyden wagen, zo hadde hy vooren hem ligghende op zynen schoot, een gouden cussen van rood gouden laken, ende daer op stond voor hem zyn keyserlicke crone (…)”
Het kleurenpalet van de Brugse kroniek is zonder meer interessant: rood komt het meest voor (142 keer), daarna volgen wit (81) en zward (64). Daarna: blaeu (33), graeu (20), groen (11), ghelu (10), peersch (7), bruun (2).
Oranje en roze komen niet voor. Die kleuren moesten nog uitgevonden worden. En dan is nog “de kleur” goud. “Gouden” komt in het boek ongeveer net zoveel voor als “rood”.
Rood en goud zijn voorname kleuren.
Wezen de rode kousen van de verdronken man op een voorname afkomst?
Er is in deze omvangrijke kroniek één dode man die heel uitvoerig beschreven wordt, in detail en met kleuren. Je krijgt de indruk dat de kroniekschrijver het lijk zelf heeft zien liggen en dat hij er daarom meer woorden aan wilde besteden:
Op 20 september 1485 “doe was ghevonden ligghende vermoord eenen man (…) ende hij hadde an eenen peerschen keerle ende twee grauwe cousen, ende een roode colyere up zyn wambays, ende zyn beurze ende zyn geld lach daer by hem, ende hy hadde een breed broodmes in zyn hand, met der snede themwaerd, ende zyn kele die was duer ghesneden toot in den hals, ende hi hadde een snede in zynen buuc beneden zinen navel, eenen dume breed, maar den buuc en was niet duere, ende zyn manlichede was hem of gesneden, ende hy hiet Loy Robrecht (…) ende hy was zeere ryke.”
Deze man droeg dus een paarse “keerle” (lang overkleed) en een rode “colyere” (kraag). Hij was rijk. Paars en rood waren kleuren die daarbij pasten?
Maar hij droeg ook grijze kousen. Dat dan weer wel.
= = =
De prachtige kroniek Het boeck van al ’t gene datter geschiedt is binnen Brugghe, van 1477 tot 1491 is te lezen en te downloaden op dbnl.nl.
Laat een reactie achter