Door Lucas Seuren
Nederlanders hebben in het buitenland nog wel eens de reputatie dat ze bruusk en onbeleefd zijn. Zonder in clichés te willen vervallen lijkt daar natuurlijk wel wat voor te zeggen. Zo kan ik me sinds ik enkele maanden in Engeland heb gewoond enorm ergeren aan de manier waarop Nederlanders zich gedragen in het openbaar vervoer. Hoe moeilijk is het nou werkelijk om een rij te vormen en op je beurt te wachten – en waarom kan het wel bij de slager op zaterdagmiddag? Maar het ligt niet alleen aan ons gedrag: het ligt ook aan onze taal. Daarmee bedoel ik niet dat het Nederlands een onbeleefde taal is, maar als we onze taalconventies gaan vertalen blijkt dat dingen die wij normaal vinden, dat in het buitenland dat niet zijn.
Of course
Laat ik dit illustreren met een voorbeeld. Enkele jaren terug schreef Tanya Stivers van UCLA een artikel over “of course” wat ze kort vergeleek met het veronderstelde Nederlandse equivalent: natuurlijk. Volgens Stivers geven mensen door te antwoorden met “of course” te kennen dat de vraag niet gesteld had hoeven worden. Een polaire vraag veronderstelt normaal dat zowel ja als nee mogelijke antwoorden zijn; door met “of course” te reageren laat de hoorder zien dat dat in dat geval niet zo is.
Neem de volgende dialoog:
A: We went to Granada too.
B: Oh did you. Did you visit the Alhambra?
A: Of course.
B: Oh did you. Did you visit the Alhambra?
A: Of course.
De vraag van B laat in het midden of A de Alhambra heeft bezocht. Het antwoord van A geeft aan dat dat nergens voor nodig is. Als toerist zou ze wel gek moeten zijn om een dergelijke trekpleister over te slaan, dus was de vraag irrelevant: hem stellen is hem beantwoorden.
In het Nederlands zouden we in een dergelijke situatie kunnen reageren met natuurlijk of nog wat sterker ja natuurlijk (mogelijk dat uiteraard ook nog zou kunnen). Tot zover zien we dus weinig verschil tussen het Nederlands en het Engels. Maar ondanks de overeenkomsten tussen “of course” en natuurlijk lijken ze op een subtiele, en zeer cruciale, manier van elkaar te verschillen.
Vertalen
Een Amerikaanse collega wees me er laatst op dat Nederlands “of course” vaak op een ongepaste manier gebruiken. Waar we in het Nederlands op een verzoek zouden kunnen reageren met natuurlijk, is dat in (Amerikaans-)Engels bijzonder ongepast. Het komt erg agressief over: het impliceert dat het een dom verzoek was.
Neem het volgende dialoogje.
A: Zou ik je iets mogen vragen?
B: Natuurlijk.
B: Natuurlijk.
Volgens mij zit hier geen waardeoordeel verborgen in het antwoord van B. Natuurlijk geeft niet aan dat de vraag van A impliceert dat B mogelijk iets immoreels gaat doen. Maar in het Engels is die betekenis er blijkbaar wel.
A: Can I ask you something?
B: Of course.
B: Of course.
Hoewel ik hier ook niet zou zeggen dat er iets geks aan de hand is, zijn dit soort dialoogjes blijkbaar erg problematisch. Door op deze manier te antwoorden komt B blijkbaar agressief over. Een meer acceptabele manier van antwoorden zou zijn “sure”, of wellicht “go ahead”. Maar dat kan weer niet in het Nederlands: een antwoord als zeker komt op mij toch redelijk gek over en hoewel uiteraard wel wat sterker is, zou ik het niet ongepast vinden. De andere kant op werkt het precies hetzelfde. Ik kan prima tegen een caissière zeggen nee hoor als ze vraagt of ik een bonnetje wil (mogelijk met bedankt), maar het Engels heeft geen equivalent van hoor.
Moedertaal
Correct gebruik van een taal is dus erg contextgebonden en dat kan het voor tweedetaalsprekers bijzonder lastig maken. De subtiele betekenisverschillen tussen twee woorden zorgen ervoor dat je soms goed kunt vertalen, en de andere keer overkomt als een onbeschofte hork. En dit probleem lijkt me precies waar Alfred Schutz op doelde toen hij in 1944 schreef:
“In order to command a language freely as a scheme of expression, one must have written love letters in it; one has to know how to pray and curse in it and how to say things with every share appropriate to the addressee and to the situation.”
Dat laatste blijkt dus erg lastig om te leren. Volgens Schutz hebben alleen mensen die behoren tot de ‘ingroup’, de moedertaalsprekers, al die subtiele betekenisaspecten volledig geïntegreerd in hun dagelijks denken. Het is dus niet zo dat wij Nederlanders onbeleefd zijn, maar onze bedoelingen zijn simpelweg Lost in Translation.
Drabkikker zegt
Andersom heeft het bij mij enige tijd geduurd om de 'okee, als jij dat wilt'-bijklank weg te poetsen die ik onwillekeurig altijd in sure meende op te pikken. Subtiel hoor, allemaal. (Oh, en over 'ingroup' gesproken: mocht er nog iemand weten wat je op What's up? antwoordt, het is me nog steeds niet helemaal duidelijk.)
Anoniem zegt
Volgens mij geldt het hetzelfde in omgekeerde richting voor het (Australisch-)Engelse gebruik van Okay. 'What did you do today?' 'I went to the Zoo.' 'Oh, Okay.' Dat interpreteren Nederlanders al snel als ongeïnteresseerdheid, terwijl het meer een tussenwerpsel is als 'Ah, mooi' of 'Oh, leuk'.
Verder vraag ik me af of het zozeer een projectie van het Nederlands op het Engels is die ervoor zorgt dat "we" 'of course' zeggen, of dat het met beperktheid van woordenschat te maken heeft/taalervaring. Veel naar native speakers (in conversatie) luisteren helpt daarbij, niet woordjes van een lijst leren.
Anoniem zegt
Wat dacht je van het vertalen van "good for you" In het Engels is dit blijk van waardering of schouderklopje voor de person die iets heeft gedaan. In het Nederlands komt het ontzettend sarcastisch over.
Lucas Seuren zegt
Het is misschien een beetje van beide. In het Nederlands zijn we gewend om op een bepaalde manier te reageren, die is soms prima te vertalen naar het Engels, soms niet. Ervaring leert je wanneer wel en wanneer niet. Dat is denk ik precies het punt van Schutz, je kent een taal pas echt, als je precies dit soort verschillen kunt onderscheiden.
Drabkikker zegt
Ha, ja, dat is inderdaad ook een sterke.