Door Jelica Novaković, Universiteit Belgrado
Als voorzitter van het regioplatform Comenius verbaas ik me erover dat in de beleidsreactie van het Comité van Ministers op het zojuist verschenen AFO-rapport de schaal en het effect van de opgelegde bezuinigingen wordt gebagatelliseerd. Met name in de regio Midden-Europa hebben wij op dit moment te maken met posten die verdwijnen door de korting op de suppleties voor moedertaalsprekers. Mensen verliezen hun baan; secties Nederlands staan onder zware druk; studenten melden zich niet aan voor zomercursussen. De gevreesde krimp wordt realiteit.
En dan heb ik het nog niet eens over het effect van het reciprociteitsprincipe.
Toen ik tijdens onze interne discussies over de bezuinigingsmaatregelen en –methodes van de Taalunie het gevaar van het ’reciprociteitsprincipe’ noemde, werd het als weinig waarschijnlijk ervaren. Nu blijkt dit woord toch op te duiken in het algemeen debat: indien Nederland procentueel minder gaat bijdragen tot het Taaluniebudget, dan zal Vlaanderen moeten volgen. Het is immers een kwestie van reciprociteit…
Indien Midden-Europa als regio niet meer in dezelfde (politieke) belangstelling staat zoals ten tijde van Gorbatjsov, en indien deze vermindering van belangstelling geuit wordt in vermindering van investering in wederzijdse taal- en cultuurbestudering, dan is het aanneembaar dat er reciproke acties kunnen volgen. Met andere woorden, als de Nederlandse/Vlaamse politiek het niet meer de moeite waard vindt om in dezelfde mate in de internationale neerlandistiek te blijven investeren, waarom zouden Servië, Kroatië, Slovenië, Hongarije, Slowakije etc. dat in ongewijzigde mate moeten willen blijven doen?
Mijn vrees voor een verdriedubbelde vermindering van investeringen is inmiddels al de harde realiteit: in Servië is het salaris voor buitenlandse lectoren bijna gehalveerd (40% vermindering), in Kroatië krijgen ze naar mijn weten helemaal geen salaris. Quo vadis, nederlandistica extra muros?
Laat een reactie achter