Door Yves T’Sjoen en Els van Damme (Universiteit Gent)
In het afsluitende essay van de bundel Vroeger is ook mooi (2011) formuleert Marita Mathijsen het voorstel voor een lezersgerichte en niet louter functionalistische literatuurgeschiedenis. Daarbij spelen gegevens over de ontwikkeling van institutionele actoren, zoals literaire clubs, uitgeverijen, boekwinkels en literatuuronderwijs, een bepalende rol. Deze data leveren beelden op van zich wijzigende lezersverwachtingen en vigerende concepten van literatuur door de tijd heen. Het verschijnsel literatuur verandert immers voortdurend. Een van de nog maar weinig onderzochte aspecten van het literatuuronderwijs is naast “de verplichte literatuurlijsten op de middelbare school […] het academisch curriculum voor neerlandici” (p. 250). Aan het fenomeen van het schoolboek en de beeldvorming van literatuur voor middelbare scholieren is eerder al aandacht besteed.
De literatuurlijst bij letterkundige opleidingsonderdelen bevat titels die door de docent als belangwekkend, bruikbaar of illustratief worden beschouwd voor studenten in de neerlandistiek. Meestal wordt daarvoor geput uit beschikbare bronnen in een faculteitsbibliotheek of in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. In het geval van de DBNL is het niet gezegd dat de eventueel voorziene wetenschappelijke teksteditie als uitgangspunt voor de digitale weergave is aangewend. Een markant voorbeeld dat we al eerder onder de aandacht brachten, is de verzamelde poëzie van Hugues C. Pernath. Al ruim een decennium is een wetenschappelijk betrouwbare uitgave voorhanden (Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam, 2005). Academici blijken op basis van hun primaire bibliografie daarvan nauwelijks op de hoogte. Een verwijzing naar de DBNL is hoe dan ook handig en zinvol. Studenten worden tijdens colleges geattendeerd op deze schatkamer van de Nederlandse letteren. Al wordt voortdurend de kanttekening gemaakt dat wat de digitale bibliotheek de lezer aanreikt, niet steeds betrouwbaar is of aan een wetenschappelijke standaard beantwoordt. In vele gevallen is lukraak een beschikbaar bibliotheekexemplaar van een roman of een dichtbundel ingescand en blijkt de redactie niet op de hoogte van de soms ingewikkelde drukgeschiedenis van een tekst.
Het is bij wijze van voorbeeld voldoende bekend dat van Maurice Gilliams’ debuutroman Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936, 1943²) twee geautoriseerde drukken bestaan. De eerste druk bevat twee cahiers, het tweede cahier is in de tweede druk door de auteur geschrapt en bij testament verboden voor herdruk. Wie de “dynamische canon” van de KANTL consulteert, vindt daar trouwens uitsluitend de vermelding van de eerste druk. Het ware informatief geweest de aanzienlijke verschillen te becommentariëren met de later door Gilliams als enige ‘juist’ beschouwde tekst. Van W.F. Hermans’ roman Nooit meer slapen (1966) is bekend dat in verschillende herdrukken het slothoofdstuk door de schrijver aangebrachte wijzigingen bevat. Indien studenten een analyse presenteren van een literaire tekst, kunnen zij zich dus maar beter bewust zijn van de tekstgeschiedenis. Bevindingen kunnen zoals gezegd nogal verschillen en dat ligt niet altijd aan het hermeneutische vermogen van de student maar dus aan de brontekst.
Voor de opleiding in de moderne letterkundige neerlandistiek aan de Universiteit Gent hebben we die kwestie onder ogen gezien. Indien de DBNL onvoldoende garanties biedt voor een betrouwbare kritische leesuitgave van een tekst en ook de universiteitsbibliotheek niet beschikt over de verschillende geautoriseerde drukken van een roman of dichtbundel, dan moeten daarvoor opgeleide filologen zelf maar instaan voor en de verantwoordelijkheid dragen van degelijke tekstedities. Een van de opties in het academische curriculum voor Gentse neerlandici is de “experimentele” literatuur van de twintigste eeuw. Naast enkele ‘klassiekers’ lezen en analyseren studenten werk van zogenaamde Vlaamse Vijftigers en Vijfenvijftigers, onder wie Albert Bontridder, Marcel van Maele, Marcel Wauters en Gust Gils, alsook werk uit de eerste helft van de twintigste eeuw (onder andere proza van Joris Vriamont en poëzie van Victor Brunclair). Het literaire werk van deze schrijvers is niet integraal beschikbaar in de universiteitsbibliotheek, laat staan in een plaatselijke openbare bibliotheek, en indien dat wel het geval is, is er hooguit één exemplaar voorradig. Als er al herdrukken zijn, kunnen die zoals gezegd onderling varianten vertonen. Dan is het kwestie van met de eerste of bijvoorbeeld de laatste druk te werken. En dat zonder uitzondering door 120 studenten.
Daarom is het zinvol het literaire erfgoed aan de studenten aan te bieden in de vorm van wetenschappelijke tekstuitgaven. Het engagement van Teksteditie Literatuur in Vlaanderen, de door de faculteit Letteren en Wijsbegeerte officieel erkende onderzoeksgroep van de Universiteit Gent, betreft in eerste instantie de zorg voor het literaire erfgoed. Universiteiten en academische opleidingen hebben de filologische opdracht teksten te bestuderen door ze in eerste instantie als teksteditie aan te bieden. Zonder wetenschappelijk onderbouwde tekstuitgave vermag het literatuurwetenschappelijk onderzoek niet zo veel. Daarnaast zijn twee overwegingen van belang. De tekstbezorging leidt ertoe dat alle studenten over dezelfde tekst beschikken en niet met variante drukken aan de slag gaan. Daarenboven hoeven de docenten zich niet te bedienen van pdf-bestanden waarin alle zetfouten en andere ongerijmdheden staan. De filologische arbeid is erop gericht zetfouten te corrigeren, de keuze van de basistekst toe te lichten, primaire bibliografische informatie te verschaffen, de editeursingrepen op te lijsten en met behulp van een nawoord de belangstellende lezer (studenten) een interpretatief voorstel voor te leggen.
Het onderzoekengagement van TLiV is vanzelfsprekend niet alleen gericht op academische literatuurlijsten. De bewaring van het literaire erfgoed in Vlaanderen is de core business van de onderzoeksgroep. Studenten, onderzoekers en andere belangstellende lezers hoeven niet meer ijlings op zoek naar een meestal onvindbaar exemplaar van een obscure uitgave of een in beperkte oplage verschenen debuutbundel van een Vlaamse experimentele schrijver. Goedkope uitgaven bieden de onderzoeker in een enkele band alle primaire leesteksten aan die volgens welomschreven editieprincipes zijn geconstitueerd. We bezorgen geen gespecialiseerde variantenuitgaven, met uitvoerige auteursvarianten en specialistisch commentaar bij tekstgenese en drukgeschiedenis, maar veeleer makkelijk te hanteren en esthetisch fraai vormgegeven leesedities met bronnen die in voorkomende gevallen meestal moeilijk te traceren zijn.
Het is van belang voor de moderne literatuurstudie dat TLiV een dergelijk engagement waarneemt. Het academisch curriculum voor neerlandici wordt er aanzienlijk door verrijkt en studenten/onderzoekers worden op hun wenken bediend. Teksten van auteurs die anders onder de radar blijven, zijn weer voor jaren beschikbaar. Meer wetenschappelijk dienstbetoon ten aanzien van de hedendaagse student in de letteren en het werkveld kunnen we ons maar moeilijk voorstellen. De oude filologie en de editiewetenschap blijken vandaag meer dan ooit het instrumentarium om de literaire erfenis in ere te houden en zoveel mogelijk letterenstudenten ermee in aanraking te brengen.
Volgens Mathijsen is het relevant dat onderzoekers later die literatuurlijsten bestuderen. Het is te zeggen: indien het voorstel voor een meer lezersgerichte en contextuele literatuurgeschiedenis, door de auteur omschreven als “context [die] in de tekst [zit]”, van het Nederlandse taalgebied ooit ten uitvoer wordt gebracht. We zijn ervan overtuigd dat het editiebeleid van het universitaire onderzoekscentrum TLiV en de keuze voor bepaalde teksten en auteurs die anders de literatuurlijsten aan de universiteit niet halen als een surplus voor het neerlandistisch modern-letterkundig onderwijs en onderzoek kunnen worden beschouwd.
Laat een reactie achter