Door Lucas Seuren
Het voordeel van een vrij matige zomer is dat je tijd hebt om wat achterstallig onderhoud te plegen aan de filmcollectie. Zo stond The Imitation Game al een tijdje op mijn lijstje. Deze film gaat hoofdzakelijk over Alan Turing wiens werk cruciaal was bij het kraken van de Enigma-machines die de Duitsers gedurende de Tweede Wereldoorlog gebruikten om hun communicatie te versleutelen. In een scène halverwege de film zit een jonge Turing naast zijn vriend, Christopher, die een boek leest over cryptografie. Christopher legt Turing uit dat cryptografie gaat over het versleutelen van communicatie zodat deze niet te begrijpen is als je de code niet hebt. Turing vraagt vervolgens of dat niet geldt voor alle vormen van communicatie: mensen zeggen immers zelden wat ze bedoelen.
Het punt dat Turing maakt vind zijn weerklank in veel onderzoek naar taalgebruik. De beroemde taalfilosoof John Austin maakte in zijn onderzoek naar taalhandelingen in de jaren 50 al een onderscheid tussen locutie en illocutie: wat mensen zeggen en wat mensen doen (e.g, vragen, beweren, verzoeken). Hoe locutie en illocutie aan elkaar gerelateerd moeten worden is vaak onduidelijk; taalgebruik is veelal indirect.
Indirect
The Imitation Game illustreert Turings probleem met indirect taalgebruik in een latere scène vrij mooi. Een collega, Cairncrosse, zegt tegen Turing: ‘we’re going out for lunch’ (‘we gaan lunchen’). Turing reageert niet, waarna Cairncrosse de boodschap twee keer herhaalt. Als Turing nog steeds niet reageert vraagt Cairncrosse of hij Turing iets misdaan heeft: hij heeft hem een paar keer uitgenodigd om te komen lunchen en Turing geeft maar geen antwoord. Turing betwist die analyse: Cairncrosse heeft slechts medegedeeld dat hij en zijn collega’s gaan lunchen.
Het idee van Turing dat taalgebruik een vorm van cryptografie is lijkt met dit voorbeeld goed te rechtvaardigen. Cairncrosse gaat ervan uit dat zijn uitspraak herkenbaar is als een uitnodiging; hij maakt gebruik van een sociaal-culturele code, een code waar Turing niet over beschikt. Maar wat nou als Cairncrosse zijn uitnodiging op een meer gebruikelijke manier had geformuleerd: bijvoorbeeld ‘do you want to join us for lunch’ (‘heb je zin om met ons te gaan lunchen?’). Uit deze formulering blijkt evenmin dat Turing wordt uitgenodigd; de vraag is slechts of hij zin heeft om mee te gaan lunchen. Deze uitnodiging was dus net zo goed indirect geweest.
Bedoelingen
De vraag is dan ook of mensen ooit zeggen wat ze bedoelen? Volgens Austin zijn er inderdaad situaties waarin dat gebeurt. Denk bijvoorbeeld aan een ambtenaar wanneer die zegt ‘dan verklaar ik als ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente X dat u vanaf nu als man en vrouw aan elkaar bent verbonden,’ of een promotor die tegen een net gepromoveerde kandidaat zegt ‘nadat ik alzo de mij opgelegde taak heb volbracht, mag ik de eerste zijn die u met deze promotie gelukwenst.’ In beide gevallen formuleren de sprekers hun bedoelingen, respectievelijk verklaren en gelukwensen. Maar dit zijn rituele formuleringen; ze zijn vastgelegd als onderdeel van een ceremonie en behoren daarmee niet tot het spontane, alledaagse taalgebruik.
Daarmee wil ik niet zeggen dat Turing ongelijk heeft, verre van zelfs. Het probleem dat hij beschrijft is alleen breder dan de film het doet lijken. Mensen zeggen (vrijwel) nooit wat ze bedoelen; de relatie tussen locutie en illocutie is altijd conventioneel en bij alledaags taalgebruik maken participanten dus noodzakelijk gebruik van een sociaal-culturele code. Het probleem dat Turing ondervindt is niet dat mensen niet zeggen wat ze bedoelen, maar dat hij een specifieke code voor een specifiek soort taalgebruik mist.
De code
Wat dan precies die code is, daar zijn meerdere antwoorden op te geven. Zo kunnen volgens Paul Grice mensen op verschillende manieren meer impliceren dan ze zeggen: de meest voorkomende zijn conventionele en conversationele implicaties. Een conventionele implicatie is in zekere zin taalvast: een uitspraak als ‘heb je zin om te gaan lunchen’ impliceert (vrijwel) altijd dat de spreker de hoorder uitnodigt. Een conversationele implicatie aan de andere kant is sterk gebonden aan de context en dus ad hoc: een uitspraak als ‘wij gaan lunchen’ impliceert de uitnodiging doordat er bijvoorbeeld een sociale verhouding is tussen de gesprekspartners en de uitspraak gedaan wordt rond lunchtijd als de hoorder ook nog niet geluncht heeft. Het zijn dan die conversationele implicaties waar Turing last van heeft.
Een alternatief perspectief wordt in een nog te publiceren artikel van Jack Sidnell uitgewerkt. Hij stelt dat mensen taalhandelingen soms op zo´n manier uitvoeren dat ze niet accountable (verantwoordelijk) zijn voor het uitvoeren van die taalhandeling. Een bekend voorbeeld uit de conversatieanalyse is wat Anita Pomerantz een my-side telling noemt. Als een spreker zegt ‘je nam gisteravond je telefoon niet op,’ vraagt hij/zij niet om een verklaring, maar probeert die verklaring wel uit te lokken. De hoorder kan dan ook niet reageren met ‘waarom wil je dat weten,’ want er is geen vraag gesteld. Volgens deze benadering zou Turings probleem zijn dat Cairncrosse zijn uitnodiging niet heeft vormgegeven als een uitnodiging.
De film lijkt een voorkeur te hebben voor de eerste verklaring, aangezien Cairncrosse zelf zegt dat hij Turing heeft uitgenodigd en daarmee claimt dat zijn uitspraak herkenbaar was als een uitnodiging. Maar of Cairncrosse dat zegt omdat de eerste theorie beter is, of omdat de grap van de schrijvers zo beter tot zijn recht komt durf ik niet te zeggen. Zeker is dat volgens beide analyses Turing moeite heeft met het begrijpen van de bedoelingen van Cairncrosse en dat dit komt doordat Cairncrosse gebruikmaakt van een code die Turing niet machtig is. De conclusie dat taalgebruik een vorm van cryptografie is, lijkt dus absoluut te handhaven. Met dien verschil dat bij cryptografie je probeert te voorkomen dat anderen meeluisteren; dat werkt niet als iedereen over hetzelfde codeboek beschikt.
Wouter van der Land zegt
Is het bekend of mensen bij het horen van een veelvoorkomende zin als ‘we gaan lunchen’ in hun onbewuste geest eerst verschillende mogelijke interpretaties overwegen om dan voor de meest waarschijnlijke te kiezen; of dat de context direct bijv. de functie van uitnodiging oproept?
Lucas Seuren zegt
Er is ongetwijfeld psycholinguistisch onderzoek naar gedaan, het probleem is dat je niet kunt meten wat iemand denkt. En introspectie (vragen wat iemand dacht) is waanzinnig onbetrouwbaar omdat mensen dan verklaringen gaan verzinnen die helemaal niet hoeven te kloppen.
Me dunkt dat dit grotendeels zo niet geheel en kwestie is van aangeleerde kennis: in een zekere context weet je hoe je moet reageren op basis van talige en niet-talige signalen.
Mient Adema zegt
Kennis van de code zou het antwoord moeten zijn. De code laat de juiste keuze direct uit de contekst vallen. Het gemis ervan zal alle opties navlooien. Wat bedoelt-ie in vredesnaam? vraagt zowel de autist als de detective zich af. Maar in beginsel is de contekst leidend. Eerst die (aangevuld met de code), dan het gesproken en begrepen woord. Geen aflopen van theoretische mogelijkheden.
Ik denk zelfs dat niet alle opties bij een ieder bekend zullen zijn. De onbewuste geest kan dus niet eens optimaal kiezen. Die moet het met de situatie en zijn code doen. Maar of dat bekend of onderzocht is, weet ik niet.