Door Lucas Seuren
Onlangs werd Geert Wilders schuldig bevonden door de rechtbank aan groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie. Wat deze zaak zo interessant maakt vanuit taalkundig perspectief, is dat het OM heeft moeten aantonen dat Wilders met zijn uitspraken bepaalde taalhandelingen uitvoerde. Om die claim te ondersteunen heeft het OM een aantal bijzonder interessante analyses opgezet, en ik wil er een paar onder de loep nemen, om te beginnen hoe we taal begrijpen.
Een van de voornaamste argumenten die het OM aandroeg is dat de uitspraken van Wilders over minder Marokkanen niet in hun isolement beoordeeld moesten worden. Wilders stelde niet simpelweg de vraag of zijn publiek minder Marokkanen wilde, hij stelde die vraag als onderdeel van een langere speech. De strafbaarheid van die vraag wordt dus niet alleen bepaald door de vraag zelf, maar door de vraag in de context van de speech. Het OM noemt dit samenhang, taalkundigen zouden dit veelal indexicaliteit noemen.
Het OM begrensde die samenhang tot de directe talige omgeving van een uitspraak. Dat wil zeggen, de uitspraken van Wilders werden niet beoordeeld op basis van wat hij tijdens de rest van de verkiezingen zei, of buiten de verkiezingen om. Bij de uitspraak die Wilders deed in een interview waarin hij zei dat de kiezers minder Marokkanen willen, werd dus alleen gekeken naar de rest van het interview. Evenzo bij zijn vraag op de verkiezingsavond of zijn publiek minder Marokkanen wilde.
Er is wat te zeggen voor zo’n begrenzing. Immers, we interpreten uitspraken primair in relatie tot hun directe omgeving. Daarmee bedoel ik dat elke uiting, elke gesproken zin, begrepen moet worden op basis van de uiting die er direct voor kwam. Neem als simpel voorbeeld het volgende dialoogje. De uitspraak van B moet begrepen worden als een antwoord, omdat A een vraag stelde:
A: Ga je vanavond voetballen?
B: Ja.
Natuurlijk interpreteren we uitingen ook in een wat bredere samenhang. Als de huisarts een diagnose stelt, moge duidelijk zijn dat die gebaseerd is op de klachten die de patiënt eerder beschreef en eventueel het fysieke onderzoek dat de arts daarna uitvoerde.
De vraag is dan, waar ligt de grens van samenhang? Zoals gezegd beperkte het OM deze tot één enkel interview. De reden die het OM aandroeg is willekeur. In een eerdere zaak tegen Wilders, toen rond de film Fitna, namen de rechters geen uitspraken van Wilders mee waarin hij zich denigrerend uitliet over moslims, maar wel uitspraken waarin hij wat voorzichtiger was. De samenhang leek dus uit te pakken in het voordeel van Wilders, zonder dat er een duidelijke reden was waarom dat zo was. Door de samenhang nu in te perken werd dergelijke willekeur voorkomen.
Het is dus goed dat het OM samenhang heeft beperkt, maar de vraag is of het OM daarin nu niet te ver is gegaan. Zoals ik al aangaf kijken we bij indexicaliteit altijd eerst naar de directe omgeving van een taaluiting. Maar we begrijpen uitingen ook in hun relatie met eerdere interacties die we met iemand hebben gehad. Sterker nog, doordat we continu rekening houden met eerdere interacties, laten we zien dat we een bepaalde sociale band hebben. Juist door uitingen vorm te geven en te interpreteren in relatie tot eerdere gesprekken, onderhouden we sociale relaties.
Nou is er in het geval van Wilders geen directe interactie, maar het lijkt me duidelijk dat hij zich in beide gevallen tot dezelfde mensen richt: het Nederlands publiek, de (potentiële) kiezer. Beide uitspraken van Wilders zijn onderdeel van één verkiezing en zouden mogelijk dus ook op die manier begrepen moeten worden. Wilders legde op meerdere momenten in zijn campagne nadruk op de wens om minder Marokkanen te hebben in Den Haag, en die uitspraken stonden zeker niet los van elkaar. Hij stelde de vraag op de verkiezingsavond ten dele omdat die boodschap onderdeel was van zijn campagne.
Vergelijk dit bijvoorbeeld met de recente verkiezingen in de Verenigde Staten. Daar werden deze twee definities van samenhang perfect tegen elkaar uitgespeeld toen beelden naar buiten kwamen waarin Trump zei dat hij vrouwen tegen hun wil kon zoenen en kon betasten omdat hij beroemd was. Volgens Clinton en andere tegenstanders van Trump toonden deze beelden opnieuw aan dat Trump een misogynist was en volstrekt ongeschikt als president. Maar het team van Trump beweerde dat het locker room talk was, bruuske uitspraken die mannen onderling doen als een soort teken van masculiniteit. Met andere woorden, volgens tegenstanders moesten deze uitspraken – die al vrij oud waren – begrepen worden in samenhang met alles wat Trump zei, terwijl het Trump-kamp vond dat ze slechts begrepen moesten worden in hun directe context en samenhang.
In het geval van Trump wordt samenhang misschien wat te ver opgerekt. De uitspraak die Trump deed tien jaar voor hij presidentskandidaat werd, werd alsnog meegenomen en in samenhang gebracht met andere uitspraken van Trump tijdens de campagne zoals wat hij zei over debatmoderator Megan Kelly: ‘You could see there was blood coming out of her eyes. Blood coming out of her wherever.’ Hierbij werkt willekeur mogelijk de andere kant op. Natuurlijk heeft Trump zich keer op keer denigrerend uitgelaten over vrouwen, maar wie zegt dat hij niet inderdaad in veel situaties heel respectvol is?
Samenhang is dus, zoals het OM terecht opmerkt, een lastig begrip om te begrenzen. Zeker is dat de uitspraken van Wilders begrepen moeten worden in relatie tot wat hij verder zei in zijn interview en speech. Zijn vraag was niet simpelweg een vraag, het was onderdeel van een drieslag, waarbij hij keer op keer het antwoord minder uitlokte. Zijn doel was duidelijk om het publiek te laten zeggen dat ze minder Marokkanen wilde, en daarmee is zijn uitspraak te zien als aanzetten tot discriminatie. Of dat een strafbaar feit is, daar laat ik me maar niet over uit, maar het OM heeft ook laten zien dat taalkundigen een grotere rol zouden kunnen krijgen in de rechtsspraak. Dan kunnen we dit soort kwesties als waar de grens van samenhang ligt mogelijk definitief slechten.
Alex Reuneker zegt
Ik heb toch het idee dat een belangrijk aspect van Wilders’ bewuste vraag over het hoofd wordt gezien, althans in de stukken die ik erover gelezen heb. (Wellicht heb ik een cruciale bijdrage over het hoofd gezien.) Natuurlijk voerde Wilders met zijn vraag een taalhandeling uit en je hebt nu eenmaal vaak (enige) context nodig om te kunnen ‘vaststellen’ wat precies die primaire taalhandeling is.
Als de kwestie is of Wilders’ uitspraak een vraag of stelling is, dan hebben we aan heel weinig context genoeg. Als we even aannemen dat een pure vraag niet beledigend of strafbaar zou zijn, dan moet de taalkundige onderbouwing van die aanname te maken hebben met het idee dat een vraag niet asserteert of beweert (i.e. een vraag is ‘unassertive’). Als je niets beweert (of stelt, zo je wilt), dan kun je moeilijk aantonen dat je een beledigende uitspraak hebt gedaan. (Ik geloof hier overigens niet zo in, want er zijn zeer beledigende vragen, maar dit is puur ‘for the sake of the argument’.) Je zou, in deze lijn, dus kunnen zeggen dat Wilders’ uitspraak ‘Willen jullie meer of minder Marokkanen?’ een gewone, neutrale vraag is.
Maar het aspect dat over het hoofd wordt gezien, komt direct ná de bewuste vraag. Niks vage of oprekbare context, maar de concrete cotext, zoals te zien op https://www.youtube.com/watch?v=0cYhLHNYgEE:
Wilders: ‘Willen jullie meer of minder Marokkanen?’
Publiek: ‘Minder, minder, minder.’
Wilders: ‘Nou, dan gaan we dat regelen.’
Die laatste uitspraak van Wilders lijkt me hier cruciaal voor de analyse van de vraag die eraan voorafging. Een vraag-antwoordpaar wordt in de literatuur wel vergeleken met een voorwaardelijke zin, dus zoiets als ‘Als jullie minder Marokkanen willen (A), dan gaan we dat regelen (B).’ Wilders geeft zelfs een aanleiding om dat zo te zien door zijn gebruik van ‘dan’. Zo’n voorwaardelijke zin is, net als Wilders’ vraag, ‘unassertive’; een bekend betekenisaspect van voorwaardelijke zinnen is immers dat ze geen feiten, maar aannames, hypothesen (áls jullie dat willen) et cetera uitdrukken. Het verband tussen A en B wordt echter wel vastgesteld; Wilders committeert zich niet aan A of B, maar wel aan ‘Als A, dan B.’ Zodra de context voorwaarde A inwilligt, zit je als spreker vast aan B. Stel dat ik tegen iemand zeg ‘Als je zin hebt, mag je met me mee naar de kerstborrel.’ en diegene zegt daarin wel zin te hebben, dan kom ik niet meer onder mijn aanbod uit.
Is het zo eigenlijk ook niet bij Wilders? Zijn vraag presenteert immers een voorwaarde (als jullie minder Marokkanen willen) en die voorwaarde wordt ingewilligd – het publiek deed goed zijn best dat duidelijk te maken. De ‘voorwaardelijke belofte’ van Wilders wordt hiermee een echte belofte en dat zit ‘m in dat ‘nou, dan dat gaan we regelen.’ We hebben dus slechts de directe cotext nodig om te zien dat er van ‘slechts een vraag’ geen sprake is, maar dat de primaire taalhandeling een belofte aan de achterban is. Of dat dan een belediging of een strafbaar feit is, daar ga ik niet over, maar Wilders’ verweer dat hij slechts een vraag stelde lijkt me ermee ontoereikend verklaard.
Jos Van Hecke (België - Gent) zegt
Allemaal heel leuk die betekenis duidende ‘wetenschappelijke ontleding’ van taaluitingen maar mij interesseert het (in zijn extreme ‘wetenschappelijke’ vorm met extreem lelijke woorden zoals ‘indexicaliteit’) slechts zeer matig. Het is ook niet de essentie van deze zaak. A. Reuneker maakt hier een eenvoudige en eigenlijk vanzelfsprekende ‘analyse’ van wat door politikus WILDERS in dit verband werd gezegd = beweerd, na het stellen van een ‘vraag’ die uiteraard op zich nooit een ‘bewering’ = stelling(name) kan zijn. Een antwoord op een vraag is daarentegen wel een ‘bewering’. In dit geval wordt het antwoord hier niet gegeven door WILDERS maar door degenen die op zijn vraag antwoorden = zijn publiek, zij het onder de vorm van een wensuiting (‘ja, wij willen minder Marokkanen’). De eerste vraag rijst: is deze wensuiting op zich ‘discriminerend’ en bovendien ook strafbaar? Ik denk van niet of dat zou het mijns inziens toch niet mogen zijn. Belangrijker is echter de inwilligende repliek van politikus WILDERS op het antwoord van zijn (kies)publiek : ‘nou, dan gaan we dat REGELEN’ – [let hier even op de in politieke doelstelling omgekeerde gelijkenis met de latere beroemd geworden en wereldwijd gevierde en gelauwerde bewering “wir schaffen das” van politika MERKEL!] -, wat geen wensuiting meer is maar een uitdrukkelijke uiting van een voornemen tot uitvoering van een daad. Hier rijzen dan meerdere vragen die er mijns inziens méér toe doen. Gaat het hier over een louter (democratisch te realiseren) politiek voornemen van een politikus of over een geplande niet politieke ‘aktie’ en is een politiek voornemen op zich ‘discriminerend’ omdat het over een ‘identificeerbare’ groep mensen gaat (nationaliteit? / identiteit? / raskenmerk?)? Bedoelde de politikus WILDERS hiermee dat hij voorstander was van een politiek te beslissen (‘Marokkanen’) immigratiestop dan wel van een politiek te beslissen uitwijzing van (sommige) reeds geïmmigreerde ‘Marokkanen’? Zijn dergelijke politieke voornemens op zich als (strafbaar) ‘discriminerend’ te katalogiseren? Zou het (voor de rechter) een verschil kunnen hebben gemaakt indien WILDERS het in zijn vraag en dus ook in zijn politiek inwilligende repliek op het antwoord van zijn publiek zou hebben gehad over ‘vreemdelingen’ i.p.v. over ‘Marokkanen’? Zou het in het Koninkrijk der Nederlanden nog wel (straffeloos) mogelijk zijn om publiek te beweren dat er een ‘opvangstop/beperking voor Syrische /Afrikaanse /Afghanistaanse/ Pakistaanse …… vluchtelingen’ moet komen, dat men – met andere woorden – ‘minder Syrische …enz. …. vluchtelingen’ in het Koninkrijk wil zien binnenstromen en dat men dat politiek wil regelen? Mag politiek ‘Europa’ zo iets dan wel (straffeloos) zeggen én beslissen? Wordt het geen tijd dat het Koninkrijk van Piet Hein zich van zijn steeds maar zuurder oprispend ‘Zwarte Pieten Kompleks’ ontdoet, met of zonder sporen van ‘indexicaliteit’?