Door Lucas Seuren
Als jonge onderzoeker heb ik altijd geleerd dat journals het perfecte platform zijn voor academisch debat. Artikelen worden door kritische vakgenoten gelezen en becommentarieerd voor ze gepubliceerd kunnen worden, waardoor de kwaliteit altijd van een bepaald grondniveau is. Op deze manier wordt er ook voor gezorgd dat daadwerkelijk debat tussen academici met tegenstrijdige opvattingen een zekere professionaliteit heeft. Peer review voorkomt dat wetenschappers hun tegenstanders zonder goede argumenten ongestraft vuil kunnen maken. Dergelijk laag niveau van debatteren hebben we immers de politiek al voor.
Sinds kort ben ik alleen wat meer gaan twijfelen aan deze hoge standaard die academische publicaties veelal worden toegeschreven. Menig taalkundige is bekend met de periode die door Randy Allen werd omschreven als The Linguistics Wars, een tijdperk waarin de generatieve taalkunde verscheurd werd door een soort van burgeroorlog, waarbij men er zelfs in academische publicaties niet voor terugdeinsde om flink uit te halen en op de man te spelen. Sinds kort heeft de conversatieanalyse, mijn onderzoeksgebied, zijn eigen burgeroorlog te pakken, en het werd al snel duidelijk dat ook hier professionaliteit geen standaard is waar tijdschriften zich aan gebonden voelen.
De discussie kwam in oktober dit jaar tot uitbarsting toen een aantal onderzoekers – ik zal deze voor het gemak groep A noemen – in het tijdschrift Discourse Studies een reeks artikelen plaatste waarin ze kritiek uitten op de methoden en bevindingen van een reeks collega’s – groep B. Nou is er natuurlijk niks mis met een kritische discussie, maar editie van een tijdschrift wijden aan het werk van een select groepje onderzoekers, en daarbij je pijlen voornamelijk richten op één man kan toch wel gezien worden als een soort van persoonlijke aanval. Zeker als je de onderzoekers die je bekritiseert amper de ruimte biedt voor een weerwoord (3.000 woorden is erg weinig om op vijf artikelen te reageren), ze weinig tijd geeft om de kritiek te lezen, en bovendien eist dat je redactionele controle houdt over dat weerwoord. Het mag dan ook geen verrassing zijn dat de groep B bedankte voor de eer.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat groep B het erbij liet zitten. Onder leiding van de hoofdbekritiseerde, John Heritage, begonnen zij aan een eigen editie van hetzelfde tijdschrift (deze moet nog verschijnen) en ook zij boden daarbij geen ruimte aan hun kritische collega’s voor een weerwoord. Dat valt natuurlijk wel enigszins recht te praten, groep B zat in de beklaagdenbank en had nog niet serieus de ruimte gekregen om het woord te voeren. Maar voor zover ik het heb mogen lezen is hun weerwoord nog vijandiger dan de kritiek van groep A, en die was bij tijd en wijle al op het paranoïde af. Groep A wordt verweten niks te snappen van de onderzoeksmethoden en bijna bewust bezig te zijn met de bevindingen van groep B te verdraaien, om hun kritiek maar te kunnen rechtvaardigen.
Zoals ik al zei, dit weerwoord is nog niet gepubliceerd, maar de hoofdcriticus van groep A, Michael Lynch, heeft op zijn beurt ook alweer een weerwoord klaar. Je zou er tureluurs van worden. En hij heeft het daarbij voor elkaar gekregen om het niveau bij tijd en wijle nog verder te verlagen. Zo was een van de klachten van groep B dat groep A hen ervan beschuldigde een programma te hebben uitgevonden. De oplossing is om de term ‘program’ te vervangen door ‘whatever it may be’: weinig verhuld sarcasme. Lynch vond het zelfs nodig om te klagen over een verdwaalde taalfout, want een ongrammaticale zin in een manuscript dat nog aan revisies onderhevig is, is natuurlijk een teken aan de wand van onkunde.
Ik zal de discussie inhoudelijk verder laten voor wat hij is, aangezien er nogal wat achtergrondkennis nodig is om deze te begrijpen. Maar waar ik niet bij kan met mijn hoofd is het ‘waarom?’ van dit debat. Kritische discussies over methoden, analyses, en resultaten zijn natuurlijk zeer welkom, maar door de vijandige toon die groep A inzette en die groep B daarna volgt lijkt het vooral een debat voor de bühne. En dan heb ik begrepen dat groep B zich nog heeft ingehouden. Het slot van het weer-weerwoord lijkt in dat opzicht nogal naïef: Lynch zegt dat hij en de rest van groep A er vertrouwen in hebben dat andere onderzoekers dan Heritage wel bereid zijn om hun artikelen te lezen en in overweging te nemen. Dat klinkt natuurlijk fair, maar dan lijkt me dat je ook een faire analyse moet geven. Ik begon met een open blik aan de artikelen van groep A, maar door de vijandige stijl had ik na verloop van tijd moeite om de inhoud te volgen. De enige mensen die groep A op deze manier overtuigen, zijn mensen die geen overtuiging behoeven.
De discussie in academische tijdschriften lijkt op deze manier dus helemaal niet beter dan een oorlog op Twitter; de argumenten kosten slechts meer tijd om te lezen. Net als in de politieke campagnes die tegenwoordig bijzonder vijandig zijn wordt tegenspraak niet geduld en wordt vrijwel elke vorm van kritiek afgedaan met een drogredenering. Het debat draagt op die manier, zoals Heritage terecht opmerkt, weinig bij aan de groei van het vakgebied. Het enige dat buitenstaanders te zien krijgen is een groep boze mannen en vrouwen die blijkbaar niet als volwassenen met elkaar kunnen omgaan. Zeker voor een vakgebied dat strijdt om erkenning buiten de eigen niche is dat geen goede ontwikkeling.
Marc van Oostendorp zegt
Grasduinend in de links die je geeft, krijg ik de indruk dat inhoudelijk de kern van het debat gaat over de vraag in hoeverre je in je verklaringen mag of moet teruggrijpen op een model van ‘interne’ kennis in het hoofd van de sprekers, of dat je je juist alleen mag verlaten op wat er direct blijkt uit je corpora e.d., met andere woorden materiaal dat verifieerbaar buiten het hoofd van de sprekers ligt.
Dat is natuurlijk ook elders in de taalkunde vaak een grote splijtzwam. Het probleem is misschien dat je hier door verschillende aannames zo’n diepgaand verschil krijgt in hoe je ‘de mens’ ziet, wat je als acceptabele wetenschap beschouwt, enz., dat je eigenlijk geen redelijke discussie over methoden, analyses en resultaten meer kunt voeren. Je kunt streven naar een soort vreedzame coëxistentie, die inderdaad strategisch waarschijnlijk beter is, maar misschien leidt een poging om met elkaar in gesprek te treden wel bijna automatisch tot geschreeuw.
Lucas Seuren zegt
Het is precies de discussie: het Lynch-kamp klaagt dat het Heritage-kamp veel to cognitief te werk gaat, terwijl het Heritage-kamp claimt dat het juist zoekt naar hoe cognitie tot uiting komt in interactie en het Lynch-kamp ze (opzettelijk) niet begrijpt.
Volgens mij zien ze beide de mens op dezelfde manier overigens; ik geloof dat geen van beide kampen twijfelt aan het idee dat je iets moet kunnen aantonen in gedrag en je niet zomaar mag teruggrijpen op aannames over wat gespreksdeelnemers al dan niet weten. Maar misschien is het inderdaad een te fundamenteel topic om er normaal over te kunnen praten.