Door Lucas Seuren
Taal lijkt soms een bijzonder inefficiënt communicatiemiddel. We hebben een gereedschapskist van vrij beperkte omvang, maar de variatie in constructies die we bouwen is schier oneindig. Maar juist die beperking zorgt voor heel wat creativiteit in hoe we taal gebruiken in het dagelijks leven. Als we een boodschap willen overbrengen, maar we hebben er geen speciale grammaticale categorie voor, dan lossen we het gewoon op een andere manier op. Dit klinkt wat abstract, maar in de praktijk is het verrassend eenvoudig. Zo heeft het Nederlands geen morfologie voor de toekomende tijd van het werkwoord, anders dan bijvoorbeeld het Frans. Toch willen we vaak wel over de toekomst kunnen praten. We gebruiken dan hulpwerkwoorden. Fransen zeggen Je Travaillerai, waar wij zeggen Ik zal werken (zo vertelt Google me althans).
Dit is een vrij klassiek taalkundig voorbeeld. We willen iets in de wereld beschrijven en zoeken naar de juiste taalkundige middelen. Maar interactie heeft veel complexere dimensies dan dat, en ook daar lijken we de taalstructuur voor te kunnen inzetten.
Stel je de volgende situatie voor: je wordt aan iemand geïntroduceerd maar vijf minuten later ben je zijn/haar naam vergeten. Je kunt ernaar vragen, maar dat is toch altijd een tikje ongemakkelijk. Hoe stel je de vraag op zo’n manier dat blijkt dat je de naam had moeten weten, maar bent vergeten? Dat is immers altijd nog beter dan gewoon de vraag stellen, waarbij je de suggestie wekt dat je de naam nooit geweten hebt.
Het is een vrij onschuldige situatie: het is iedereen wel eens overkomen neem ik aan. Maar we vergeten natuurlijk veel meer dan namen. In het dagelijks leven bevinden we ons regelmatig in situaties waarin we iets zouden moeten weten, maar het zijn vergeten. Het blijkt dat we dan de werkwoordstijd kunnen gebruiken om duidelijk te maken dat we ons bewust zijn van onze faux pas. Het gevolg is dat zelfs als we naar de toekomst verwijzen, we de verleden tijd kunnen gebruiken.
Een voorbeeldje uit een alledaags gesprek. Het onderstaande dialoogje komt halverwege een gesprek over een vakantie. Aan het begin van dat gesprek heeft Tim aan Nienke verteld dat ze tien dagen op safari gaan en vier dagen op het strand gaan liggen:
Nienke: Maar hoeveel dagen was nou safari en hoeveel dagen niet?
Tim: Het is tien dagen safari.
Nienke stelt een vraag waarop ze het antwoord al heeft gehad. Het gebruik van de verleden tijd, was in plaats van is, laat zien dat ze zich daarvan bewust is. Met andere woorden, door was te gebruiken geeft Nienke aan dat ze een vraag stelt waarop Tim haar al het antwoord heeft gegeven.
Nog een voorbeeldje. Jenny’s vraag in onderstaand dialoogje is niet eerder aan bod geweest. Toch gebruikt ze de verleden tijd. Hier is ook te zien dat ze daarmee aangeeft dat ze een vraag stelt waarop ze het antwoord al eerder heeft gehad. Nadat Susan heeft bevestigd checkt Jenny namelijk of Susan de hele dag moet werken, een verwachting die ze dus blijkbaar al had.
Jenny : Moest jij zaterdag werken?
Susan: Ja.
Jenny: Jij moest gewoon de hele dag toch?
Verleden tijd is natuurlijk niet de enige manier om te laten zien dat een onderwerp al eerder aan bod is geweest. In het eerste voorbeeldje deed nou iets soortgelijks, en mensen stellen vragen soms ook met de constructie ook al weer (Hoe heet die presentator ook al weer?). Wat het gebruik van de verleden tijd zo interessant maakt, is dat het een grammaticale categorie is dat het normaal verwijst naar de tijd waarop een evenement plaatsvindt: een zin in de verleden tijd gaat over iets in het verleden. Met andere woorden, waar we een constructie als ook al weer specifiek zijn gaan gebruiken om te laten zien dat we iets vergeten zijn, is dat niet de hoofdfunctie van de werkwoordstijd.
Waarom we de verleden tijd op deze manier inzetten is lastig te zeggen. Als ik mag speculeren: het kan zijn dat er een behoefte was om te laten zien dat het onderwerp eerder aan bod is geweest, en dat we nog geen talig middel hadden om in die behoefte te voorzien (het Japans bijvoorbeeld heeft een aantal partikels met een dergelijke betekenis). In zinnen als hierboven is er geen ambiguïteit mogelijk dat het onderwerp in de toekomst ligt, en dus kan de werkwoordstijd worden gebruikt in dergelijke situaties.
Veel recent interactie-onderzoek laat zien dat in Westerse culturen veel belang wordt gehecht aan wat een ieder weet, en hoeveel recht hij/zij heeft om iets te weten en er over te praten (wat ongetwijfeld mansplaining zo irritant maakt, aangezien de hoorder daar meer kennis heeft of meer recht heeft op de kennis). Maar in hoeverre dat een recente ontwikkeling is en hoe universeel die rechten en plichten zijn is nog volstrekt onduidelijk. Het kan zijn dat de verleden tijd altijd al deze functie heeft gehad, maar het kan ook een zeer recente ontwikkeling zijn. Het kan zijn dat elke cultuur rechten en plichten in taal wil uitdrukken, maar het kan zich ook beperken tot maatschappijen, waar er zoiets bestaat als eigendom en bezit. Duidelijk is wel dat de structuur van een taal zeer creatief kan worden ingezet door de sprekers van die taal, en dat daar nog veel te weinig onderzoek aan is gedaan.
Jaap Tesselaar zegt
Naar mijn idee ligt het veel eenvoudiger. De verleden tijd gebruiken we in het Nederlands om de handeling te verplaatsen naar een andere dimensie: de wereld van de wens, de fantasie, de verbeelding (‘ als ik jou was..’), iets dat je vertelt en uit je herinnering haalt (‘ Vroeger gingen we altijd..) . Dat soort momenten.
In de tegenwoordige tijd sta je met beide benen op de grond en praat je over het hier en nu. De dingen die je zegt of vertelt zijn belangrijk voor dit moment. De actualiteitswaarde van de handeling is dominant.
Een handeling die je in de toekomst wilt verrichten geef je ook gewoon aan met het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Het hulpwerkwoord dat je daarbij gebruikt geeft de intentie aan: willen, kunnen, gaan.
Op deze manier heb ik die zogenaamd moeilijke werkwoordtijden uitgelegd in mijn Nt2-lessen. Deze vorige zin staat in de voltooid tegenwoordige tijd. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd, om uit te drukken dat de mededeling nu van belang is. Het voltooid deelwoord zegt niets meer en minder dan dat de handeling is afgerond. Klaar.
Een verleden tijd van de toekomst is niets meer dan een overschakeling naar een andere dimensie. Ik wou dat het waar was. Hij zou het artikel vandaag/morgen/gisteren afhebben. Niets verleden, niets toekomst, andere dimensie. Daarom ook is de meeste literatuur in de verleden tijd geschreven.
(Toen ik mijn NT2-lessen over dit onderwerp voorbereidde heb ik me sterk laten leiden door een boekje van Van der Horst. ‘Een andere kijk op grammatica’, luidde de subtitel, meen ik. Boekje ben ik kwijt geraakt, maar de zeer verhelderende kijk op grammatica is me levendig bijgebleven.)
Lucas Seuren zegt
Ik vind de analyse ‘niets meer dan een overschakeling naar een andere dimensie’ niet echt afdoende. Als de manier van kijken naar werkwoordstijden is dat ze allemaal overschakelen naar een andere dimensie, dan zegt dat dus niks over wat specifiek de verleden tijd van de toekomst zoals mijn voorbeelden doen.
De voorbeelden die je gebruikt ‘ik wou dat het waar was’ en ‘hij zou het vandaag af hebben’ verwijzen allemaal nog naar het hier en nu, het heden. De voorbeelden die ik aanhaal spelen zich in de toekomst af. Dat maakt dat ze een geheel andere functie hebben in de interactie. Ze drukken geen wens uit, en het onderwerp/topic speelt zich evenmin in het verleden af: er wordt impliciet gerefereerd aan een eerder spreekmoment.
Dat kun je, zo je wilt, analyseren als omschakelen naar een andere dimensie, maar het is specifieker dan dat en onderscheidend van andere manieren waarop de verleden tijd wordt ingezet.
Erik Mol zegt
In beide voorbeelden gaat het niet om de verleden tijd van de toekomst, maar over gewoon de verleden tijd. Er is een afspraak gemaakt in het verleden over iets dat nog komen gaat en daar wordt aan gerefereerd.
Lucas Seuren zegt
Ja, de naam ‘verleden tijd van de toekomst’ is wat inaccuraat. Het ging me erom dat de verleden tijd wordt gebruikt terwijl het onderwerp van de zin niet in het verleden ligt, alleen een eerder moment dat erover gepraat is, maar dat spreekmoment komt verder niet in de zin naar voren. Ik koos de titel omdat het leuk klonk.
Taaltutor zegt
Ha Lucas, blij te lezen dat jouw uitleg hierboven mijn uitleg in mijn NT2-les grotendeels bevestigt. De titel van je blog dekt de lading misschien niet helemaal, maar nadat ik de zoekwoorden “Jij ging toch naar Spanje – verleden tijd voor de toekomst” had ingevuld, stuitte ik onder andere op die van jou. Mijn Poolse cursiste vroeg me waarom er in deze openingszin “Hé, ik had een verzoekje” de verleden tijd wordt gebruikt en niet gewoon de tegenwoordige tijd: “Hé, ik heb een verzoekje”. Goeie vraag! Ik gaf aan dat het verzoekje door deze persoon een dag eerder was bedacht en daarom formuleert zij het in de verleden tijd. Zie jij dit ook zo, Lucas?
In elk geval moest mijn cursist flink omdenken, maar met een volgend voorbeeld dat ik vaker hoor, “Je ging toch naar Spanje”, is mijn uitleg: dit gesprek heeft een week eerder plaatsgevonden en de vrager in kwestie was even vergeten waar de reis naartoe ging. Ging, dus. Want ze hadden het er eerder over gehad (ook al moet de reis nog plaatsvinden).
Nu vraag ik me nog wel af: hoe heet deze tijd? Heeft het een grammaticale naam?