Door Leonie Cornips
Frens Bakker kraakt in zijn proefschrift ‘Waar scheiden de dialecten in Noord-Limburg’ een klassiek dialectologisch vraagstuk met hulp van moderne meettechnieken op de computer. Dialectologen zijn altijd geïnteresseerd (geweest) in de vraag of dialecten van elkaar af te bakenen zijn op basis van uitspraak in woorden. Vooral Limburg kent vele uitspraakverschillen in klinkers en medeklinkers. Volgens dialectologen lopen diverse taalgrenzen of zogeheten isoglossen door Limburg die zes verschillende dialectgroepen van elkaar afbakenen. Van het noordwesten naar het zuidoosten heten die dialectgroepen: het Kleverlands (waar bijvoorbeeld Afferden en Bergen bij horen), een ‘Mich’-gebied (Venlo en omgeving), Centraal-Limburgs (Maastricht en Stein bijvoorbeeld), Oost-Limburgs (Roermond, Sittard en Valkenburg), het Ripuarische overgangsgebied met Heerlen en het Ripuarisch (Kerkrade, Bocholtz, Vaals).
De website www.Limburgsedialecten.nl geeft meer informatie over deze dialectgroepen en geluidsopnamen van dialectsprekers laten ook horen hoe die dialecten van elkaar verschillen.
Frens heeft de uitspraakverschillen aan weerszijden van de zogeheten Uerdinger linie of isoglosse onderzocht. Deze Uerdinger linie loopt volgens de dialectologen ten zuiden van Maasbree en Venlo en ten noorden van Beringe, Panningen en Tegelen. Deze taalgrens deelt de dialecten ten noorden van deze linie in bij het Kleverlands en ten zuiden ervan bij het Zuidnederfrankisch waartoe het Limburgs behoort. Zoals Frens zelf schrijft, is die taalgrens op flinterdunne gegevens vastgesteld. De gegevens bestaan slechts uit twee woorden waarin k en ch met elkaar alterneren: ik en ook ten noorden van de Uerdinger linie en ich en auch ten zuiden ervan.
De dialectologen steggelen al bijna twee eeuwen waar, en gebaseerd op welke gegevens die grens nu precies moet lopen. De dialectenquête Schrijnen-Van Ginneken-Verbeeten (SGV) van 1914 vertoont enorm veel variatie. Voor het Kleverlands geven de plaatsen Afferden, Merselo, Venray, Leunen, Well, Wellerlooi, Oirlo, Meerlo, Blitterswijck, Meterik, Horst, Swolgen en Lottum op: gij (zijt)– ik–mij; in Sevenum (ook Kleverlands): du (bist)–ik–mij; in Arcen, Velden (ook Kleverlands): du (bist)–ik–mij en voor het ‘Mich’-gebied Grubbenvorst, Maasbree, Blerick en Venlo: du (bist)– ik –mich en Baarlo, Panningen, Belfeld en Kessel (Oost-Limburgs): du (bist)–ich–mich. Het hele probleem is het vaststellen van een eventuele indeling in noordelijke en zuidelijke dialecten op basis van maar twee of drie woordjes.
Daarom heeft Frens het grootschaliger aangepakt dankzij de meetkracht van de computer. Hij heeft vele woorden uit diverse plaatsen met elkaar vergeleken die voorkomen in onder meer de SGV, twee andere oude dialectenquêtes en in de zogeheten Swadesh-lijst. De Swadesh-lijst bevat woorden uit diverse talen die in elke taal lijken te overleven: een typisch Swadesh-woord is zon in Nederlands, sun in Engels, sonne in Duits, sól in IJslands, sol in Zweeds.
Het resultaat van alle rekenkracht is dat Frens’ analyses een scherp afgegrensd noordelijke groep (Afferden, Oirlo, Blitterswijck, Meerlo, Swolgen, Leunen, Venray, Merselo, Well, Wellerlooi), een iets minder scherp afgegrensd zuidelijke groep (Maasbree, Grubbenvorst, Velden, Blerick, Venlo, Baarlo, Belfeld, Kessel, Panningen) en, opvallend, een middengroep, de ‘Horster band’ (Arcen, Lottum, Horst, Meterik) laat zien. Een driedeling dus waarin Sevenum al naar gelang de meting zich naar de midden- of zuidelijke groep voegt. Verrassend is dat Frens vroeger de door dialectologen aangewezen grenzen als de ik-ich-, de mij-mich– en de gij-du– grens niet kan terugvinden en dat Venlo bij de zuidelijke gebied hoort.
De grens tussen het noordelijke en middengebied ligt veel noordelijker dan de Uerdinger linie en valt samen met de oe-oo– en ie-ee-grens in bijvoorbeeld goêjen briêf en goojen breef (goede brief). Een onverwachte bevinding is ook dat de klinkerverschillen toonaangevend zijn bij de afgrenzing van de dialecten in Noord-Limburg terwijl de traditionele indeling in heel Limburg juist op verschillen in medeklinkers gebaseerd is.
J Manders zegt
Beste Mevr. Cornips,
Met interesse lees ik altijd uw rubriek in de Limburger. Ik ben 73 jaar en spreek het Venrays dialect. Mijn ouders en grootouders woonden in Venray (centrum) en we hebben altijd dialect gepsroken. Ik heb tot mijn 19e jaar in Venray gewoond, waar ik de HBS B heb gevolgd. Daarna heb ik 4 jaar in Heerlen gewoond en vervolgens in Geleen en nu alweer 25 jaar in Elsloo. Ik spreek een “soort” Zuid Limburgs. In Heerlen menen ze dat ik uit Maastricht kom en hier in Elsloo schatten ze me uit Geleen of zo. Het grappige is dat ik nooit de grens van het Kleverlands en Limburgs tussen Venlo en Tegelen vond liggen. Ondanks kaarten met veel isoglossen tussen die twee plaatsen. Als ik met familie uit Tegelen of Venlo praat gebruik ik mijn Zuid Limburgs, maar in Venray Vierlingbeek Gennep of ook nog Horst en Arcen gebruik ik het Venrays, zonder me ongemakkelijk te voelen. Ik merk wel dat het huidige Venrays verandert is t.o.v. mijn jeugd.
Met name de geslachten worden nu anders gebruikt. Ik zeg b.v. Dat huus, den tore, die kerk. Nu wordt het mannelijk aanwijzend voornaamwoord veel minder gebruikt, men gebruikt dan die i.p.v den, zo zijn er uiteraard meer verschillen gekomen. Ook de meervoudsvormen waar in mijn tijd veel umlauten voorkomen is dat nu veel minder. Enne stoel twieë stuûl (langerekte uu). Nu vaak twiëë stoele.
Kortom ik vind voor mijn gevoel de grens Limburgs Kleverlands inderdaad ergens tussen Venlo en Horst liggen.
Een leuke gebeurtenis nog. In de vijftiger jaren fietste ik met mijn vriend van Venray naar Kevelaer. Onderweg vroegen we in ons beste schoolduits ergens tussen de grens en Kevelaer de weg. De boeren die ons de weg wezen zeiden tot onze verbazing:” Praot mer gewoon plat dat verstön weej het baest”. Die Duitsers vonden toen het dialect kennelijk nog salonfähig.
Groeten Jos Manders