door Leonie Cornips
Maarten Boots komt uit Noord-Limburg, spreekt dialect en studeert in Utrecht Nederlandse Taal en Cultuur. Hij ontmoet veel leeftijdsgenoten in Noord-Limburg die niet meer vanzelfsprekend ich in hun dialect zeggen maar ik en hij wil die variatie onderzoeken.
Voor zijn studie heeft Maarten in zijn dialect aan 115 personen tussen de 15 en 88 jaar op straat en in winkelcentra naar meningen over lokale gebruiken gevraagd. Deze vraag garandeert dat de geïnterviewden vaak zinnen met ik of ich gebruiken. Ook vroeg hij welke associaties de persoonlijk voornaamwoorden ik of ich oproepen. Volgens de dialectologen scheidt de Uerdinger Linie plaatsen waarin dialectsprekers honderd jaar geleden ten noorden ervan ik en ten zuiden ervan ich zeiden in Vlaanderen, Noord-Brabant, Limburg en in Duitsland tot aan Polen toe. Van west naar oost is Maarten geweest in Budel (inclusief Budel-Dorplein en Budel-Schoot) en Maarheeze (inclusief Gastel en Soerendonk) in Noord-Brabant en in Noord-Limburg Nederweert (inclusief Budschop, Nederweert-Eind, Ospel en Ospeldijk), Helden-Panningen (inclusief Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust), Baarlo en Tegelen (inclusief Op de Hei en Steyl). Zijn onderzoeksvraag is of dialectsprekers in deze plaatsen ten zuiden van de Uerdinger Linie nog steeds ich zeggen?
Eén uitkomst is dat het gebruik van ich per leeftijdsgroep afneemt ten gunste van ik. Onder de 60-plussers zegt 87 procent van de proefpersonen ich, tussen 41 en 60 jaar 67 procent, tussen 26 en 40 jaar 35 procent en de jongsten tussen 15 en 25 jaar 15 procent. Een tweede belangrijke uitkomst zijn de onderlinge verschillen tussen de plaatsen. Zo had Maarten veel moeite om in Brabant jongeren te vinden die in plaats van een soort ‘algemene Brabantse tussentaal’ dialect zeiden te spreken. De helft van de geïnterviewden in Budel en Maarheeze zegt ich (de ouderen) en de andere helft ik (de jongeren). Bijna iedereen associeert ich met het eigen (oud) dialect en ik met het Nederlands. In Nederweert zeggen alle geïnterviewden echter ich en zij associëren ik ook met het Nederlands. In Helden-Panningen variëren jongeren in het interview tussen ik en ich. Opvallend is dat de geïnterviewden daar ich en ik met diverse plekken associëren. Ich staat in aflopende percentages voor eigen dialect, dan voor Limburg in het algemeen, de eigen buurt, het Duits en tot slot voor specifiek andere dorpen en steden. Zij associëren ik vooral met het Nederlands en met andere plaatsen ten noorden van Helden-Panningen en dan met Helden-Panningen zelf. In Baarlo zeggen alleen ouderen van boven de 60 nog ich en hier denkt men bij ich vooral aan Zuid-Limburg. Ook in Tegelen zeggen de jongeren ik en alleen de ouderen boven de 41 jaar ich. Men linkt ik eerst aan de eigen regio, dan aan het eigen dialect, dan Venlo en slechts een kleine minderheid linkt ik aan het Nederlands. Bij ich denkt men vooral aan Midden- en Zuid-Limburg, aan Limburg in het algemeen en als laatste aan sommige Limburgers.
De resultaten uit Limburg laten zien dat geïnterviewden in het westen ik vooral aan het Nederlands relateren en ich aan de eigen plek en dialect. In het oosten associëren zij ik juist meer met de eigen plek en dialect en ich meer met Duits en vooral met Midden- en Zuid-Limburg. Ik dringt dus zeker door naar het zuiden behalve voor Nederweert in het westen. De associaties die de vormen ik en ich oproepen, lijken dus cruciaal. Nederweert is de enige plaats waar dialectsprekers de vorm ik uitsluitend met het Nederlands associëren en niet met andere Limburgse dialecten zoals ze in het oosten doen. Die exclusieve link tussen ik en Nederlands zet klaarblijkelijk (nog) een rem op de verandering van ich naar ik.
indenvroolijkenhermeneut zegt
Maarten Boots studeer-de Nederlandse Taal en Cultuur in Utrecht: vanochtend ontvangt hij zijn bachelordiploma.