Door Leonie Cornips
Ongeveer vijftig handen wapperen enthousiast in de lucht wanneer ik vraag wie er van de aanwezigen van het Vrouwengilde Helden dialect spreekt. Minder dan de helft van de handen zwaait wanneer ik vraag wie van hun kinderen dialect spreekt. Ten slotte beweegt niemand meer wanneer ik dezelfde vraag stel over hun kleinkinderen. In de gemeenschapszaal in Helden kijkt men zoekend naar elkaar, maar nee, geen van de kleinkinderen van de vijftig aanwezigen spreekt dialect. Natuurlijk speelt mobiliteit een allesoverheersende rol. Kinderen zijn verhuisd buiten Limburg, of hebben buiten Limburg een partner gevonden en zijn Nederlandssprekend naar Limburg teruggekeerd. Maar desondanks schrik ik wel van dit mini-onderzoekje. Niet zozeer omdat ik vind dat het dialect zonder meer vitaal moet blijven vanwege het dialect zelf maar omdat tweetalig opgroeiende kinderen vergeleken met eentalige leeftijdgenootjes bepaalde cognitieve voordelen ontwikkelen die goed zijn voor hun concentratie-, inlevings- en taalvermogen.
Het CBS heeft in 1998 in de enquête Permanent Onderzoek Leefsituatie voor het eerst – en bij mijn weten voor het laatst – in heel Nederland de vraag voorgelegd in welk domein iemand dialect spreekt, bijvoorbeeld thuis of in de winkel en met wie zoals met collega’s, buren, ouders of kinderen. De cijfers waren voor Noord-Limburg heel gunstig. In Noord- en Midden-Limburg rapporteert 80 tot 100 procent van de geënquêteerden dat zij dialect spreken met veel lokale taalkenmerken. Bovendien vindt 70 procent van de ondervraagden in heel Nederland het erg als dialecten zouden verdwijnen zelfs als men zegt het dialect niet zelf te spreken. Hoewel ik mijn snelle mini-onderzoekje niet naast het grote landelijke CBS-onderzoek mag leggen, is het toch wel duidelijk dat er veel veranderd is tussen de generaties oma’s en kleinkinderen in Helden in de periode van 1998 tot 2017.
Onwillekeurig moet ik denken aan een grootschalig onderzoek in Limburg in de jaren zestig van de vorige eeuw van de beroemde dialectologen Jo Daan en Toon Weijnen. Zij achterhaalden hoeveel van de bevraagde kinderen op straat in Limburgse steden en dorpen dialect spraken. Die cijfers waren in 1968 geruststellend, behalve voor Heerlen. In Mesch sprak toen 100 procent van de onderzochte kinderen op straat dialect; in Ottersum 99; in Eijsden 97,6; in Nederweert 91,9; in Blerick 85,9; in Maastricht 83,7; in Gennep 72,7; in Venlo 71,5; in Weert 60 en in Heerlen slechts 26,8 procent. Maar het percentage in Heerlen gaat drastisch omhoog naar 49,5 procent als beide ouders in Heerlen geboren zijn. Dus het lage percentage in Heerlen stond, net als in Helden nu en overal in Limburg, niet los van de mobiliteit in de voormalige Oostelijke Mijnstreek. Pater J.J. Mittelmeijer voerde toen het deelonderzoek in Heerlen uit en analyseerde dat vooral ouders uit Limburg die vanuit een dorp naar Heerlen verhuisden hun eigen dialect makkelijk opgaven voor het Nederlands. Kinderen in de meest dialectsprekende wijk van Heerlen – Welten – begrepen het woord Heerlens zelfs als de taal van de ‘stad’, als ‘Hollands’ in plaats van het Heerlens dialect.
Maar er is hoop. Het dialect is immers nog steeds te beluisteren in Heerlen. Het meest wonderlijke overkwam mij toen ik eind jaren tachtig in Heerlen veldwerk verrichtte. Een jong stel, geboren en getogen in Heerlen, gaven aan zelf geen dialect te spreken maar dat wel te doen als ze kinderen zouden krijgen! Ik vraag me nog weleens af of dit inderdaad gebeurd is. Dit gesprek overtuigde me indertijd al dat percentages weinig zeggen over de beweegredenen van mensen hoe te willen spreken. Het dialect in Heerlen had volgens de ijzeren logica van snel afnemende percentages al lang uitgestorven moet zijn maar niets is minder waar.
Laat een reactie achter