Door Leonie Cornips
In een verzorgingstehuis observeert stagiaire Sophie Martini van het Meertens Instituut gesprekken tussen zorgmedewerkers en bewoners. Sophie studeert dan aan de Universiteit Leiden; momenteel werkt ze aan haar proefschrift aan de Universiteit van Luxemburg.
Op een dag zit ze in de ouderwets aangeklede huiskamer die de sfeer van een ver verleden ademt. Sophie vindt het er gezellig en ook huiselijk. Mevrouw Limburg (pseudoniem) is net gearriveerd en ontvangt net als de andere al aanwezige vijf bewoners een kopje koffie. Ze is 104 jaar oud, behoorlijk doof en bijna blind.
De zorgmedewerkster Marion (pseudoniem) loopt voorbij de huiskamer, ziet mevrouw Limburg en komt binnen om een praatje te maken. Zo te horen kennen ze elkaar erg goed en mogen ze elkaar graag. Marion houdt de hand vast van mevrouw Limburg, buigt voorover zodat ze in het oor van mevrouw Limburg kan spreken en neemt het initiatief tot een gesprek. Ze stelt vragen en moedigt mevrouw Limburg aan die te beantwoorden. Ze start het gesprek: ‘Vertel eens over de giráf in het Krúgerpark.’ Marion begint dus niet zomaar een praatje. Ze vraagt naar een specifieke giraf want ze gebruikt het bepaald lidwoord de – de giraf – in een specifieke plek, het Krugerpark in Zuid-Afrika. ‘Hè?’ zegt Marion om mevrouw Limburg aan het praten te krijgen: ‘Dat was uw eígen giráf?’ ‘Ja tuurlijk’, zegt mevrouw Limburg. ‘Vertel eens over de giraf, hoe ging dat? ‘Nou niks’, antwoordt mevrouw Limburg. Een andere zorgmedewerker lacht nu hard en zegt erg luid: ‘O da’s nie veel’. Daarop begint mevrouw Limburg te praten: ‘Ik gaf ’m gewoon’. ‘Ja’, maakt Marion de zin af: ‘U gáf ’m een áppel’
Mevrouw Limburg vertelt ook: ‘dan kreeg je een mooie diamanten ring (Marion moedigt aan: hmm) en als je een baby krijgt wordt-ie groter en groter en dan wordt ’t ’n…’ Mevrouw Limburg lacht zachtjes. ‘O ja?’ moedigt Marion aan. ‘Als je vijf kinderen hebt dan krijg je zóó’n diamant,’ vertelt mevrouw Limburg. ‘Zóóóó’, zegt Marion ‘Had u ook zo’n ring?’ ‘Neeeeeh, ik had geen vijf kinderen’, gniffelt mevrouw Limburg. ‘Hoeveel kinderen had u?’ ‘Twee, een jongen en een meisje.’ Marion herhaalt zachtjes: ‘een jongen en een meisje. Alle smaakjes die er zijn’. ‘Jaaah’, zegt mevrouw Limburg ‘Ze zijn in Australië, de dochter is in Australië (Marion: hmm) en ik ben in Holland’. ‘En uw kléinzoon is nog in Afrika’, vraagt Marion. ‘In Afrika ja, al d’r kinderen zijn daar’ vertelt mevrouw en ze weeft vervolgens Engels door haar Nederlands ‘Ennik, I still lopen rond’. Marion echoot haar: ‘I still lopen rond, ja’. Mevrouw: ‘I can lachen’. Marion: ‘Goed hè?’ Mevrouw lacht zachtjes. ‘U bent de oudste in het hele huis’ informeert Marion ‘and you still walk around.’
De zorgmedewerkster Marion gebruikt verschillende middelen om het gesprek met mevrouw Limburg te laten slagen. Ze houdt haar hand vast, schreeuwt niet in haar gezicht maar spreekt wat luider in haar oor en accentueert de lettergrepen die klemtoon krijgen nog nadrukkelijker zodat de bijna dove en blinde mevrouw Limburg toch de woorden en uiting van de zin kan raden die Marion zegt. Bovendien herhaalt Marion af en toe woorden en zinsdelen van mevrouw Limburg; ze gebruikt ‘hmm’ en ‘ja’ als aanmoediging. Zo weet mevrouw Limburg dat Marion geïnteresseerd is. Op het moment dat mevrouw Limburg Engels door haar Nederlands mengt, zegt Marion daar niets van maar imiteert die uiting en gaat mee in de Engels-Nederlandse taalkeuze. Mevrouw Limburg eindigt een goed gesprek: ‘Hier is het leuk, hier zijn de meisjes aardig en jij bent allemaal aardig, jullie zijn lief allemaal.’
Laat een reactie achter