Door Marita Mathijsen
In 2000, het jaar waarin ‘de negentiende eeuw’ niet meer ‘de vorige eeuw’ was, liep Geert Mak in zijn eentje de tocht na die Jacob van Lennep in 1823 samen met Dirk van Hogendorp door Nederland maakte. Van Lennep hield een dagboek van die tocht bij en dat hebben Mak en ik in 2000 opnieuw uitgeven. Er werd een televisieserie in tien delen van gemaakt: De zomer van 1823. Natuurlijk liep Mak niet echt in zijn eentje: cameraman en regisseur Theo Uittenbogaard en een onderzoeksassistente liepen mee en ook ik was af en toe van de partij.
Jacob liep met Dirk. Dirk was een zoon van de staatsman Gijsbert van Hogendorp, maar had niets van het ondernemende van zijn vader. Integendeel, het was een echte stijve hark, een studje, iemand die elk café voorbijliep omdat hij bang was dan zijn beurs te moeten trekken voor een rondje. Waar hij wel naar binnen liep was de kerk. Hij was diepgelovig, op het kwezelige af. Alles werd bij hem afgemeten aan God. Hoe kwam zo’n jongen dan met Jacob op sjouw?
Er is een kant van de vrolijke Jacob die niet zo bekend is. In zijn Leidse studententijd is hij onder invloed van Bilderdijk en Da Costa een zogenaamde domper geworden: iemand die de Verlichtingsideeën wilde doven, zoals Bilderdijk en Da Costa. De Verlichting, vonden zij, had alleen maar kwaad in de maatschappij gebracht. Van Lennep is een tijdlang een echte tobber, die zich afvraagt wat zijn verhouding tot God is. Hij verdiept zich in Bijbelteksten en discussieert met Da Costa over dingen waarvan wij ons niet kunnen voorstellen dat je daarover discussieert. Heeft God bijvoorbeeld een mond, want in de bijbel staat dat hij ons toespreekt? Dirk hoorde ook bij de volgelingen van Bilderdijk. Hij nodigde Van Lennep uit om met hem te gaan wandelen, en dat aanbod accepteerde deze, nadat hij zijn vader 500 gulden (5000 euro) aftroggelde voor de onkosten. De familie en de Amsterdamse vrienden waren stomverbaasd over dit koppel. Een van Jacobs vrienden zette Dirk onmiddellijk in de positie van waakhond: ‘Uw zedige reisgenoot [=Dirk] zal daar duivels op U [=Jacob] moeten passen,’ schreef hij over Friese meisjes en hun verleidingskunsten. Zijn vader was bang dat Jacob teveel onder invloed van Dirks somberheid kwam: ‘Ik zie of weet U zoo gaarne vrolijk’, schreef hij hem. Van Lennep mocht dan wel een domper zijn in deze periode, gelukkig bleef hij evengoed een schavuit.
De reis begint in Amsterdam. Met een schuit steken ze het IJ over en aan de overkant bekijken ze de aanleg van het Noord-Hollands kanaal die net begonnen was. Dan reizen ze verder langs de kant van de Zuiderzee, nemen vanuit Enkhuizen de boot naar Urk, waar dan nog honderden zeehonden liggen te zonnen. Vandaaruit gaat het naar Friesland en Groningen. In Groningen dreigt Van Hogendorp het slachtoffer van dronken studenten te worden, maar Van Lennep weet dat met zijn wandelknuppel te voorkomen, terwijl Van Hogendorp zich bibberend onder de dekens van zijn bed verstopt. Ze komen ook in Bad Bentheim terecht, waar Jacob biljart, pijp rookt, grapt met de dames, danst en 100 gulden (ongeveer 1000 euro) verliest bij het roulette-spel, zonder een spier te vertrekken. Dirk zat er bij ‘als een verveeld standbeeld’.
Beiden hielden een dagboek van de reis bij. Er is een enorm verschil tussen de twee dagboeken. Dat van Dirk is kurkdroog. Hij geeft aan hoeveel kerken er in een dorp zijn, of er welvaart is, wat er voor de armen geregeld is en hoe de prijzen van het vee zijn. Jacobs verslag is, hoe zou het anders kunnen, levendig, vol anekdoten en observaties. Als hij erg aangedaan is door wat ze onderweg tegenkomen, schrijft hij zijn emoties van zich af met een gedicht.
De voetreis is voor Jacob van Lennep van groot belang geweest. Hij verstevigde zijn netwerk, en hij bouwde praktische kennis van Nederland op. De reis zou ook een onuitputtelijke bron voor Van Lenneps literaire werk worden. In De roos van Dekama verwerkte hij zijn voetreis, maar ook in Ferdinand Huyck, Klaasje Zevenster en diverse gedichten komen ervaringen voor van zijn tocht in 1823. De drie maanden compaanschap met Dirk hebben echter geen blijvende vriendschap tot gevolg gehad. De stijve hark en de gangmaker hadden genoeg van elkaar.
In de laatste publicatie van Geert Mak (De levens van Jan Six) merkte ik hoeveel ook Mak van zijn nagelopen voettocht opgestoken heeft. En de vrienden die hij toen opdeed, heeft hij nog steeds. De regisseur heeft trouwens onlangs de serie van Engelse ondertitels voorzien. Te zien op YouTube. Het boek: Lopen met Van Lennep. De zomer van 1823 is alleen nog tweedehands te krijgen. Het is in 2000 in modern Nederlands omgezet. Wie de oorspronkelijke, niet-hertaalde tekst wil lezen/gebruiken, mag mij daarom vragen. Ook heb ik voor de liefhebber een digitale versie van Van Hogendorps Reis door de Noordelijke Provincien.
Dit stuk verscheen eerder op Marita Mathijsens eigen weblog.
Bob van Dijk zegt
Ik heb gisteren geleerd dat de 19de eeuw doorloopt tot en met het jaar 1900. De 20ste eeuw begint pas in 1901, Marita. Tja, het verbaast mij ook…. Zie ‘ingezonden brieven’ van de Volkskrant 1-5-2017.