Door Thijs Porck
Tijdens onderzoek naar de laat-negentiende eeuwse correspondentie tussen de Leidse hoogleraar P. J. Cosijn en diens student G. J. P. J. Bolland stuitte ik in de Leidse Universiteitsbibliotheek op een brief met een groot aantal observaties over het Katwijks. De Groningse Bolland werkte van 1877 tot 1879 als schoolmeester in Katwijk aan Zee en stuurde zijn taalkundige waarnemingen aan de Leidse hoogleraar Cosijn. De brief geeft een unieke inkijk in het eind-negentiende eeuwse Katwijks.
Katwijkse klinkers, uitspraken en woorden
Bollands brief bestaat voor een groot deel uit woordenlijstjes waarin de uitspraak van het Katwijks afwijkt van het Standaard Nederlands. Zijn eerste lijstjes hebben met name betrekking op de klinkers, zoals het lijstje waaruit duidelijk wordt dat de Katwijkers een ou zeggen waar het Nederlands een oe heeft voor medeklinkers als de k, p, g en f: “boukwait”, “roupe”, “genouge” en “oufene” in plaats van boekweit, roepen, genoegen en oefenen. Bollands lijstjes maken ook duidelijk dat, waar het Standaard Nederlands geen onderscheid meer maakt tussen de uitspraak van woorden die met au en ou worden gespeld, dit nog wel het geval was in het Katwijks: “báwe” (bouwen) en bráwe (brouwen), maar “bláew” (blauw) en “gráew” (grauw). Andere typisch Katwijkse klinkers vond Bolland in woorden als “dörp” (dorp), “wurm” (worm), “flait” (fluit), “braed” (breed), “blaik” (bleek), “spouge” (spugen) en “dier” (duur).
Behalve de afwijkende klinkers rapporteerde Bolland ook over Katwijkse uitspraken als “dekkeles” (deksel), “eider-ende-iën” (iedereen), “dreppel” (dorpel) en “nelleboog” (elleboog). Die laatste uitspraak is het gevolg van het taalkundige fenomeen ‘heranalyse’: “een elleboog” wordt geïnterpreteerd als “een nelleboog” – blijkbaar gebeurde dat wel vaker in het Katwijks: Bolland noteerde ook “nemmer” (emmer) en “narm” (arm). Ook nam Bolland een aantal typisch Katwijkse woorden op: “garnt” (garnaal), “bennetje” (mandje), “knurf” (kluif), “breels” (“tonnetjes van de netten drijvende te houden”) en “bakkeràm” (“snede brood in olie gebakken”).
Maar wie was deze Bolland eigenlijk en waarom had hij een interesse in het Katwijks?
Van Groninger koopmanszoon tot Leids hoogleraar: Het bizarre leven van G. J. P. J. Bolland
De schrijver van de brief over het Katwijks, Gerardus Bolland (Groningen, 9 juni 1854 – 11 februari 1922), had een ongelukkige jeugd. Op jonge leeftijd verloor hij zijn vader, die de kost verdiende als marskramer; zijn moeder werd hierdoor gedwongen om als prostituee de kost te verdienen. Bolland maakt zijn school niet af en trad in 1868, zo’n 14 jaar oud, toe tot het leger. Bolland bleek een problematisch rekruut: hij werd ondermeer veroordeeld voor vloeken, grove taal en het zingen van schunnige liedjes. In mei 1872 moest hij zelfs een halve maand naar de gevangenis, omdat hij zijn onderbroek had verkocht en hierover had gelogen tegen zijn commandant. In januari van het volgende jaar, viel Bolland een hooggeplaatste sergeant aan en werd veroordeeld wegens insubordinatie: de Groningse Bolland zou de komende drie jaar doorbrengen in een Leidse gevangenis.
Zijn tijd in Leiden bleek een ommekeer in het leven van Bolland: hij begon met het lezen van boeken en begon, na zijn vrijlating, te studeren om leraar te worden. Als hulponderwijzer kwam Bolland uiteindelijk bij de Openbare School in Katwijk aan Zee terecht. Bolland was gebiologeerd door de studie van oudere talen: onder zijn Katwijkse studenten stond Bolland bekend als ‘Meester Sanskretans’, omdat hij ze af en toe onderwees in het Sanskriet, een Oudindiāsche taal! Bolland maakte in deze jaren ook kennis met P. J. Cosijn (1840-1899), hoogleraar Germaanse filologie aan de Universiteit Leiden en een specialist op het gebied van Oudengels. Aangemoedigd door Cosijn (en met diens financiële steun), vervolgde Bolland zijn studie van de vroegmiddeleeuwse Engelse taal. Om zijn expertise verder te ontwikkelen, studeerde Bolland een tijd in Engeland en Duitsland.
Ondanks Bollands interesse in de Germaanse historische taalkunde, leidde een reeks van gebeurtenissen tot zijn vertrek naar Batavia, waar hij een lucratieve baan kreeg als leraar aan het Gymnasium. In Nederlands Indië ging Bolland zich richten op de filosofie en, bij zijn terugkeer naar Nederland in 1896, werd Bolland hoogleraar in de filosofie aan de Universiteit Leiden. In Leiden werd hij ook verenigd met zijn oude leermeester Cosijn, met wie Bolland sinds zijn tijd in Katwijk nog uitvoerig had gecorrespondeerd. Na Bollands benoeming tot hoogleraar stak Cosijn Bolland een hart onder de riem door hem te schrijven: “Dat hadt Gij als hulponderwijzer in Katwijk niet gedroomd! Zoo gaat het!”
“Zijn er niet vele interessante Sakserigheden in het Katwijksch?”
Een van de eerste brieven die Bolland aan Cosijn stuurde, stamde uit de tijd dat Bolland hulponderwijzer was in Katwijk en ging over het Katwijks. Bollands interesse in het Katwijks zat hem daarin dat het Katwijks enige verwantschap vertoonde met het Oudengels of Angelsaksisch. Zo merkte Bolland bijvoorbeeld op dat de Katwijkers het woord zweep uitspraken als “zwíp”, met een lange ie-klank, net als in het Engels uit de vroege Middeleeuwen: swipa ‘zweep’. Bolland realiseerde zich, terecht, dat de studie van Nederlandse dialecten als het Katwijks een goede basis kan zijn voor het bestuderen van oudere taalfases: het conservatieve Katwijks bevat namelijk een aantal invloeden van het Ingweoons, een verre voorouder van de Germaanse talen rond de Noordzee waaronder het Oudengels. De kenmerkende Katwijkse uitspraak van het woord water, met een bilabiale of ‘Engelse’ w en een ‘blatende’ aa, komt bijvoorbeeld overeen met de Oudengelse vorm van het woord: wæter ‘water’. Bolland sloot zijn brief aan Cosijn af met “Zijn er niet vele interessante Sakserigheden in het Katwijksch?”
De brief van Bolland is waardevol omdat het een zeer vroege poging betreft om op enigszins systematische wijze data te verzamelen over het Katwijks. De eerste uitgebreide, taalkundige beschrijving van het Katwijks verscheen pas in 1940 (De volkstaal van Katwijk aan Zee van G. S. Overdiep en C. Varkevisser); Bollands brief is dus zo’n zeventig jaar ouder. Door de observaties van Bolland naast die van Overdiep en Varkevisser te leggen, zouden we iets kunnen leren over de ontwikkeling van het Katwijks. Zo schrijven Overdiep en Varkevisser: “Ook schijnt men vroeger ieder als ijder te hebben gesproken; het woord is thans onbekend, men kent alleen elk (’n elk, elk-end’-ien)” (p. 85); hun vermoeden wordt bevestigd door Bolland, die in in zijn overzicht inderdaad het woord “eider-ende-iën” opnam.
Uiteindelijk is er niets gebeurd met Bollands observaties over het Katwijks. Hij stuurde zijn vondsten weliswaar naar Cosijn, maar die schreef hem slechts terug: “Ik dank u voor uwe moeite en zal er me te gelegener tijd van bedienen, als is het dan ook met de noodige critiek, omdat ge natuurlijk overdrijft wat gij gevonden hebt.” Of Bolland inderdaad zijn vondsten heeft overdreven valt te betwijfelen – veel van zijn observaties komen overeen met die van Overdiep en Varkevisser. Bollands brief is sinds kort, zo’n 128 jaar na dato, online te bekijken op de website van de Universiteitsbibliotheek Leiden: goed nieuws dus voor “eider-ende-iën” die geinteresseerd is in het Katwijks of de geschiedenis van de historische taalkunde!
- De gedigitaliseerde brief op het weblog van de Universiteitsbibliotheek Leiden.
- De volkstaal van Katwijk aan Zee van G. S. Overdiep en C. Varkevisser in de DBNL.
Peter-Arno Coppen zegt
Er is ook een levensbericht van Bolland in het Bio- en Bibliografisch lexicon van de neerlandistiek, van Jan Noordegraaf.
thijsporck zegt
Voor fans van het Katwijk is hier ook nog de website van het Katwijks Woordenboek: http://www.katwijkswoordenboek.nl/
André Kes zegt
Het betreft geen Saksische taalinvloeden maar juist de Frankische afkomst van de Katwijkse bevolking die de afwijkingen deels kunnen verklaren. Tot die bevindingen kwamen wij in het boek ‘Over Volendams gesproken’ uit 2019. Daar ligt de taalsleutel.