Door Norbert Corver
“Het is altijd verstandig om vooruit te kijken maar lastig om verder te kijken dan je kunt zien.” Aldus de Britse staatsman Winston Churchill (1874-1965). Reikt ons zicht op de Neerlandistiek tot het jaar 2042? Ik vrees van niet. Maar hoe ver reikt ons zicht dan wel? Dat is moeilijk te zeggen, maar misschien wordt ons gezichtsvermogen groter als we het advies volgen van de management-professor Peter Drucker (1909-2005). Zijn advies: “De beste manier om de toekomst te voorspellen is door de toekomst te creëren.” Maar hoe creëer je de toekomst? In ieder geval vanuit het fundament van het heden (bv. vragen, probleemgebieden, gegevens, inzichten, analyses, toepassingen etc. van nu) maar met oog voor nieuwe mogelijkheden en kansen die omgezet (dienen te) worden naar toekomstige daden. Het draait kortom om de huidige stand van zaken (Waar staan we nu?), originaliteit (nieuwe vragen, domeinen, technieken, analyses etc.) en realisatievermogen (het vermogen om dit alles uit te voeren).
Op het gebied van originaliteit, geeft Adam Grant, professor aan de Wharton school of business (University of Pennsylvania), in zijn recente boek Originals (2016) enkele adviezen aan zijn (ondernemende) lezers. Ik noem er hier slechts een paar: (i) Bevraag de ‘default’! (Waarom wil je vasthouden aan hoe het nu is?) (ii) Verbreed je referentiekader! (Dompel je onder in een nieuw, onbekend domein!) (iii) Vraag soortgenoten (‘peers’) maar ook niet-soortgenoten om feedback! (iv) Durf risico’s te nemen in een domein, maar zorg voor grote stabiliteit in andere domeinen! (v) Maak mensen vertrouwd met je ideeën door ze herhaaldelijk te presenteren! (vi) Durf je zwakheden te tonen! (Wat gaat niet goed?)
Sommige van deze adviezen klinken wellicht bekend in de oren en maken vermoedelijk al deel uit van de praktijk van de neerlandistiek, zowel op het gebied van het onderzoek als op het gebied van het onderwijs. Maar het kan geen kwaad om ze (voldoende) ter harte te blijven nemen, zodat we onze eigen neerlandistische toekomst blijven creëren.
Mezelf even beperkend tot de Nederlandse taalkunde, het deel van de neerlandistiek dat ik het beste ken, kan ik niet anders concluderen dan dat, naast continuïteit, vernieuwing deel uitmaakt van de taalkundige praktijk. Die vernieuwing vloeit soms voort uit wat Adam Grant een vuja de noemt, het tegenovergestelde van een déja vu. In het laatste geval kom je iets nieuws tegen waarvan je het gevoel hebt dat je het al eerder gezien hebt. In het geval van een vuja de beschouw je iets bekends vanuit een fris en nieuw perspectief, waardoor er nieuwe inzichten in oude vraagstukken verkregen worden. Een mooi voorbeeld van dit laatste is het formeel-taalkundige onderzoek van de laatste jaren naar variatieverschijnselen in de Nederlandse dialecten. Verschijnselen die bekend waren uit het werk van Weijnen, Van Ginneken, Overdiep, Pauwels en vele anderen zijn opnieuw onder de loep genomen vanuit nieuwe formeel-taalkundige en sociolinguïstische kaders. Feitelijk geldt hetzelfde voor de bestudering van de Nederlandse taal in zijn algemeenheid. Het voor de moderne taalkunde kenmerkende taalvergelijkende perspectief heeft tot tal van nieuwe inzichten geleid in talige verschijnselen die ons bekend waren via het onderzoek van traditionele en structuralistische taalkundigen die het Nederlands vooral “in isolatie” bestudeerden.
En zo zijn er wel meer voorbeelden te geven van vuja de’s in de neerlandistiek van nu.
Vernieuwing en originaliteit kunnen natuurlijk niet alleen van vuja de’s komen. We zullen als (deelgebieden van de) neerlandistiek ook nieuwe verschijnselen en vraagstukken —”ne-pas-(encore)-vu‘s”— op het spoor moeten blijven komen. Maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen (bv. migratie en meertaligheid, technologie en nieuwe media, educatie, gezondheid, identiteit, veiligheid) zouden voldoende aanknopingspunten daarvoor moeten bieden. Ook zullen we (de neerlandistiek maar ook de ’talenstudies’ in zijn algemeenheid) ons moeten laten inspireren door vraagstukken en perspectieven vanuit andere wetenschapsgebieden. Het boek Outsider scientists. Routes to innovation in biology (2013) van Oren Harman en Michael Dietrich laat overtuigend zien dat veel belangwekkende vraagstukken en inzichten in de biologie “van buiten” (o.a. wiskunde, scheikunde, antropologie, taalkunde, filosofie, en zelfs literatuur) komen. De neerlandistiek (met als huidige deelgebieden: de taalkunde, taalbeheersing en letterkunde) zal daarin niet verschillen. Contact met “buitenstaanders”, zowel in het onderzoek als in het onderwijs, is essentieel voor het creëren van de toekomstige neerlandistiek.
Een andere, niet onbelangrijke groep “outsiders” wordt gevormd door de toekomstige generaties VWO-scholieren. Voor de toekomst van de neerlandistiek is het van groot belang om deze “outsiders” tot “insiders” te maken. Op dit moment valt de instroom in de neerlandistiek wat tegen (een zwakheid die we vooral niet moeten verhullen; zie de adviezen van Adam Grant hierboven). Laten we met z’n allen streven naar een hogere instroom in 2042 (en liefst veel eerder natuurlijk!). Het aan ons binden van jong talent is een belangrijke garantie voor onze toekomst! Jong talent is een garantie voor ‘Neerlandistiek vuja de’!
Laat een reactie achter