Maatschappelijke veranderingen gaan niet ononderbroken in dezelfde richting voorwaarts. Integendeel, ze maken een voortdurende pendelbeweging. In het verleden fuseerden kleine middelbare scholen tot grote scholengemeenschappen, zodat ze meer bestand waren tegen schommelingen in personeel en financiën. Die grote scholengemeenschappen leidden tot anonimiteit van leerlingen en leraren, en werden weer opgebroken in kleinere middelbare scholen. Dezelfde slingerbeweging verwacht ik voor de neerlandistiek. Dat betekent dat we naar het verleden moeten kijken om de toekomst te kunnen voorspellen.
In het verleden was de neerlandistiek een eenheid: onderzoekers en docenten publiceerden en doceerden over zowel taalkunde als letterkunde en taalbeheersing, zij het dat sommige voor één van de disciplines een persoonlijke voorkeur tentoonspreidden. Daarna kwam de specialisatie voor een discipline, en vervolgens kwam er superspecialisatie: een neerlandicus legde zich binnen een bepaalde discipline toe op een specifieke tijdsperiode, theorie, onderwerp. En zo kwamen er steeds meer specialisten op steeds kleinere gebiedjes.
In de toekomst verwacht ik – of misschien moet ik voorzichtiger zeggen: hoop ik – dat het vak weer meer een eenheid wordt, dat onderzoekers zich zullen gaan interesseren voor aanpalende vakgebieden, dat de scheidslijnen tussen letterkunde, taalkunde en taalbeheersing geslecht zullen worden en men weer zal gaan samenwerken. Het vak zelf zal er een stuk interessanter van worden als we weer meer kennisnemen van elkaars inzichten, en het vak zal bovendien een stuk relevanter worden als we vakkennis onderling uitwisselen. Zo wordt de bestudering van bijvoorbeeld de inhoud en definiëring van genres wetenschappelijk veel beter onderbouwd wanneer taalbeheersers, taalkundigen en letterkundigen hier gezamenlijk onderzoek naar doen, en synchroon onderzoek wordt gecombineerd met diachroon onderzoek.
Daarnaast zal het onderzoek ook samenwerking zoeken met disciplines buiten de neerlandistiek: die trend naar interdisciplinaire verbreding is al ouder, maar de technologie zal het mogelijk maken ongekend grote databestanden aan elkaar te linken, bijvoorbeeld taalkundige, letterkundige en culturele gegevens, spraakbestanden, psycholinguïstische data, geschreven informatie uit de opvolgers van Twitter en Facebook, door de computer gemaakte beschrijvingen van beelden, en biologische gegevens als DNA en hersenfilmpjes. Er kunnen nieuwe onderzoeksvragen worden gesteld, en die kunnen vervolgens met behulp van die verknoopte big data uit diverse domeinen worden beantwoord, waardoor nieuwe verbanden en correlaties aan het licht worden gebracht. En die verbanden zullen op hun beurt inspiratie leveren voor nieuwe hypotheses over het verleden, zodat er meer duidelijk zal worden over lange-termijn-patronen in taalverandering en culturele verandering.
Over deze nieuwe onderzoeksvragen zal waarschijnlijk alleen nog in het Engels worden gerapporteerd – zowel schriftelijk als mondeling. In 2042 zal de voertaal van de universiteiten Engels zijn. Dat zal ertoe leiden dat de kloof tussen de academische wereld en het voortgezet onderwijs, waar Nederlands waarschijnlijk langer de belangrijkste instructietaal blijft, zal toenemen. De docentenacademies en de educatieve masters zullen dan ook een belangrijke nieuwe taak krijgen: dáár moeten de Engelstalig opgeleide studenten worden klaargestoomd om het schoolvak Nederlands in het Nederlands te gaan doceren in een onderwijssysteem dat in toenemende mate zal worden geconfronteerd met leerlingen voor wie Nederlands niet de moedertaal is. Het is de moeite waard om nu al te gaan nadenken over hoe we de neerlandistiek relevant kunnen houden in een meertalige wereld.
Laat een reactie achter