Door René van Stipriaan
Mijn dochter zit aan het einde van een tussenjaar. In augustus begint ze aan haar studie biologie. Waar weet ze nog niet. Ze twijfelt nog. Twijfelen is een goede eigenschap voor een aankomende wetenschapper. Zo twijfelde ze een jaar geleden nog of het wel biologie moest worden. Zodra haar eindexamens waren afgelopen schreef ze zich in voor een aantal matchingsdagen. Bij Italiaans, bij kunstgeschiedenis, bij biologie, en zelfs bij Nederlands. Volgens stemmen in mijn omgeving om haar pappie een plezier te doen.
Ik wist niet of ik er blij mee moest zijn. Gemengde gevoelens. Een mooi vak, maar zit er wel toekomst in, leeft de neerlandistiek eigenlijk nog wel? Is het nog mogelijk om een goed neerlandicus te worden, na jaren gestage, van bovenaf opgelegde, afkalving van het curriculum? Want dit vak is pas echt aantrekkelijk als je het op een hoog niveau kunt beoefenen. En als je gebieden kunt binnengaan die nog nooit door anderen zijn betreden, als je ergens een heel dikke laag stof kunt afblazen, als je kunt aantonen dat twee zaken die mijlenver uit elkaar lijken te liggen toch bij elkaar horen. Die wonderen geschieden nooit op de eerste dag van de studie – ten minste, ik heb daar nog nooit van gehoord. Het gebeurt na eindeloze uren studie. Honderden, duizenden uren waarin je niet verder komt dan het herkauwen van de ideeën van anderen. Het is het langzaam beklimmen van een berg. Aan de voet ben je nog in de bewoonde wereld, er rijden nog auto’s en bussen, maar uiteindelijk kom je op de wandelpaden, en die worden ook telkens wat smaller, terwijl je klimt probeer je op de been te blijven tussen het rulle grind en de wegrollende keien, maar als je omkijkt zie je dat de uitzichten steeds mooier worden.
Om in de metaforiek te blijven: tot welke hoogte voert de studie Nederlands op dit moment? Beleven de studenten nog die ongekende sensatie dat ze in de taal en literatuur steeds meer verbanden gaat zien. Komen ze nog boven de boomgrens. De losse berichten die ik erover verneem zijn niet gunstig. Er is nog maar weinig tijd voor het ‘maken van meters’. De studentenaantallen nemen al jaren schrikbarend af. Het schijnt voor veel oude disciplinegebonden vakgebieden in de humaniora te gelden: kunstgeschiedenis, de talenstudies. Vakken als mediastudies floreren. Liever ‘beeldvorming’ dan echte fictie.
Het verbaasde me dat mijn dochter opeens een dag lang een kijkje wilde nemen bij neerlandistiek. Maar erover nadenkend kon ik er wel iets van begrijpen. De winter daarvoor had ik mijn dochter zien en horen worstelen met haar verplichte literatuurlijsten, ook die voor Nederlands. Met moeite ploegde ze zich door Multatuli en Couperus. Lijmen van Elsschot ging al beter, maar De avonden van Gerard Reve sleepte ze wekenlang achter zich aan, zonder veel verder te komen. Ze vond het dodelijk saai. Gelukkig was er WhatsApp. Om zichzelf te dwingen weer eens een hoofdstuk verder te komen, kwam ze op een middag bij me zitten in mijn werkkamer, en opeens hoorde ik het gebeuren. Een lachje, en even later weer een. De geest van De avonden begon zich aan haar mede te delen. Een paar uur later was het boek uit. Ze had hoogte gemaakt. Een paar weken later deed ze vol overtuiging haar mondeling Nederlands.
Ik was dan ook benieuwd hoe ze de matchingsdag had beleefd. Het viel niet mee. Er was een taalbeheerser geweest die de regels van het logisch redeneren had uitgelegd. ‘Maar dat hebben wij op school al in de derde gehad?’ Dat was niet het enige. Al snel bleek dat een deel van de aspirant-neerlandici die naast haar in de collegebanken zaten, er weinig van begrepen. Die hadden een en ander niet in de derde gehad. En ook niet in de eerste, de tweede, de vierde, de vijfde of de zesde. Het college was roemloos geïmplodeerd. De studie verloor in een paar uur tijd elke aantrekkelijkheid. Geneuzel aan de voet van de berg.
Ze gaat in augustus dus biologie studeren. Wie geeft haar ongelijk?
Maar hoe moet het verder met de neerlandistiek? Vijf jaar geleden herhaalde ik in dit onvolprezen medium het pleidooi dat ik kort daarvoor in Ons Erfdeel had gehouden voor een vergaande verzwaring van de studie Nederlands. Maak het vak weer aantrekkelijk voor gemotiveerde, nieuwsgierige en twijfelende studenten. We zijn nog niet veel opgeschoten, is mijn indruk. Er heerst in de neerlandistiek en in de geestewetenschappen in het algemeen een diep crisisgevoel. Er gebeurt nog altijd veel goeds, er zijn ook nog altijd briljante aanstormende wetenschappers. Maar kunnen ze nog een carrière maken? Kunnen ze nog hoogte maken? Terreinen betreden waar nog geen paden getrokken zijn?
Het is de hoogste tijd dat ook de neerlandistiek zichzelf een tussenjaar gunt. Tijd om eens goed na te denken over een aantal zaken. Want het vak is toe aan een aantal grondige moderniseringen, in het universitair onderwijs, in het onderzoek en dan met name het gebruik van technologie. Het academisch onderwijs moet veel uitdagender, een veel groter beroep doen op intellegentie, kennis en belezenheid. En als het gaat om digitalisering wordt het tijd dat geesteswetenschappers een keer het ‘ik ben een alfa, en ik begrijp helemaal niets van techniek’-complex afschudden. Het enige dat je in de kern hoeft te kunnen is dat wat je, als het goed is, in de derde klas van de middelbare school al hebt gehad: en dat is een logische redenatie kunnen opbouwen, om die vervolgens in de praktijk toe te passen.
En wat zeker grondig herzien moet worden is het eindexamen Nederlands voor het VWO. Samenvatting en tekstverklaring op basis van korte tekstjes, volgens armzalige argumentatiepatronen waar doorsnee VWO-leerlingen al in de derde klas geen moeite mee zouden mogen hebben. Om het examen toch de vereiste zwaarte te geven, wordt het voorzien van de nodige instinkers die elk jaar weer tot furieus scholierenprotest leiden. Fijne reclame voor ons mooie vak.
Houd hier zo snel mogelijk mee op.
Wat dan wel? De tijd is rijp om literatuur in het Centraal Examen op te nemen. Die literatuurlijsten waar middelbare scholieren met name in hun zo drukke eindexamenjaar veel tijd aan moeten besteden zijn berucht. Menig achtienjarige verlaat zijn middelbare school met een grondige afkeer van literatuur. Toen ik mijn dochter zo zag worstelen met haar literatuurlijst, begon ik er iets van te begrijpen. Het cijfer voor het mondelinge tentamen literatuur telt maar voor een fractie mee in het eindcijfer. Wat nauwelijks moeite kost wordt aldus zwaar beloond, en wat veel moeite kost wordt nauwelijks beloond. Daar kan een puberbrein niet goed mee overweg. Mijn brein overigens ook niet.
Hoe maak je een evenwichtig eindexamen Nederlandse literatuur? Weet ik niet. Dat is vakwerk. Neem daar nou dat tussenjaar voor.
Laat een reactie achter