Door Marita Mathijsen
Oplichterij in de literatuur: het gebeurde al vóór Ossian. Ook Van Lennep deed eraan mee. De Rijmkroniek van Klaas Kolijn, zogenaamd uit de twaalfde eeuw maar in werkelijkheid in de zeventiende eeuw geproduceerd, is er een bekend Nederlands voorbeeld van. Iedereen tuinde indertijd in het bestaan van het Oera Linda Boek dat in 1872 werd uitgegeven als een handschrift uit 1256. Hoogstwaarschijnlijk was François HaverSchmidt (Piet Paaltjens) de voornaamste schrijver ervan. Het maken van forgeries is een leuk spelletje voor hele of halve geleerden die de taal van een bepaald tijdvak goed kennen en die zelf daarin wat willen presteren. Van Lennep hield van spelletjes.
In 1830 gaf hij Het recht van bruiloftsavondkout uit, een bewerking van een Frans origineel, Le droit de Nopçage.[1] Het gaat over het recht van de adel om een bruidje te mogen ontmaagden voordat de bruidegom eraan te pas is gekomen. We kennen het uit Mozarts opera Le nozze di Figaro. Uit ‘welvoegelijkheid’ maakt Van Lennep er het recht op een uurtje kouten (kletsen) met de bruid van, zoals hij toelicht in een noot die zelf weer niets verhult over wat die ‘kout’ inhield. De abt van een naburig klooster en de baron van een naburig kasteel ambiëren beiden het recht op een ontmaagding (of volgens Van Lennep: een uurtje kouten), maar uiteindelijk weet het bruidspaartje ongeschonden te ontsnappen voor de bruiloft voorbij is. Op het feest wil een speelman het middeleeuwse Twistgesprek tusschen Vleesch en Visch voordragen. In de toelichting schrijft Van Lennep dat er middeleeuwse Desbats bestaan, waarin Ziel en Lichaam met elkaar debatteren. Dergelijke debatten werden ook gevoerd tussen Natuur en Jeugd, tussen Water en Wijn en tussen Vleesch en Visch. Hij citeert dan in eigengemaakt Middelnederlands een flink stuk uit De twist tussen Vleesch en Visch. Het vlees pocht erop dat het man en vrouw sterk genoeg maakt om de huwelijksdaad te bedrijven, terwijl de kille vis het zaad schade doet:
… ic maec sterc man ende wive
Tottet houwelix bedrive.
Maer du, visch, does den sade,
Door dyn kilte, grote scade.
De citaten komen, schrijft Van Lennep, ‘uit een onuitgegeven handschrift; onder mij berustende’. Waarop hij een brief kreeg van de Utrechtse hoogleraar Letterkunde L.G. Visscher of hij nog meer van die Middelnederlandse debatten had en of Visscher die mocht uitgeven. Een geleerde professor zag dus Van Lenneps eigen brouwsel voor echt Middelnederlands aan. Deze was heel eerlijk geweest over de herkomst: het handschrift lag bij hem op tafel en was inderdaad onuitgegeven.
[1] Het ‘origineel’ kan ingezien worden op Google Books als men ‘Historial de Jongleur’ intypt en het eerste verhaal daarvan opzoekt. Van Lenneps stuk staat ook op Google Books.
Dit stuk verscheen eerder op Marita Mathijsens eigen weblog.
Laat een reactie achter