Door Dirk Schoenaers
Eind mei vond ik, toevallig, in het abdijarchief van Averbode, in een zeventiende-eeuwse verzamelband een onbekend kroniekje van Vlaanderen op rijm. Even was ik uit mijn lood geslagen, toen ik in de inhoudsopgave achteraan het titeltje ‘Vande cornycke van Vlaendren / die Jacob van Merlant maeckte’ las (fig. 1).
Als die omschrijving klopte, lag hier niets minder dan een tot nu toe onbekende tekst van Jacob van Maerlant op tafel. Mogelijk was dit een uitzonderlijke vondst, want nieuw werk van de ‘vader der dietsche dichtren allegader’ komt niet elke dag bovendrijven. De laatste grote ‘vondsten’ op dat vlak dateren uit het derde kwart van de negentiende eeuw. Nauwelijks twee jaar nadat in Wenen de Tweede Partie van de Spiegel historiael was teruggevonden, werd in 1871 in de bibliotheek van de graaf van Loë, ook al bij toeval, een volledig afschrift van de Historie van Troyen ontdekt. Helemaal ‘onbekend’ waren deze teksten niet. Van de Trojegeschiedenis was pas in 1821 een eerste fragment komen bovendrijven. Dat moet zowat de laatste keer zijn geweest dat er een ‘nieuwe’ tekst van Maerlant werd ontdekt, hoewel het bestaan ervan op aangeven van de Spiegel historiael al werd vermoed.
Een rijmkroniek van Vlaanderen
De tekst is om nog een andere reden bijzonder. Berijmde kronieken van Vlaanderen zijn erg dun gezaaid, zowel wat betreft het aantal teksten als hun handschriftelijke overlevering. Met zowat elfhonderd verzen is Die cornycken van Vlaendren – de titel die boven de tekst prijkt (afbeelding 2) – een stuk langer dan het kroniekje van Vlaanderen in het Haagse handschrift van heraut Beieren (184 verzen, enkel daar overgeleverd en bewerkt naar de Derde Partie van Maerlants Spiegel historiael), maar ook heel wat korter dan de Rijmkroniek van Vlaanderen uit het Comburgse handschrift (10571 verzen, enkel bekend uit dit handschrift). Nochtans is er met beide teksten een nauwe verwantschap.
Die cornycken is dus een nieuwe loot aan één van de Nederlandstalige takken van de Latijnse Flandria generosa-traditie die zijn wortels heeft in de laatste decennia van de twaalfde eeuw, vermoedelijk in het klooster van St.-Bertin bij St.-Omer. Net zoals in de vroegste Latijnse en Franse versies begint de grafelijke geschiedenis in Die cornycken bij Liederik van Harelbeke, de mythische eerste graaf van Vlaanderen, aan wie Karel de Grote rond 792 het beheer van het woeste gebied aan de Leie zou hebben toevertrouwd. Zoals elders, zijn de gegevens over de eerste graven nog erg beknopt. Bij passages die meer tot de verbeelding spreken of die kunnen worden gebruikt als ‘leermoment’, ik denk aan de ‘weduwenroof’ van Boudewijn de IJzeren (862-879), de usurpatie van Robrecht I de Fries (1071-1093) en de moord op Karel de Goede (1119-1127), staat de auteur wat langer stil. Verder besteedt het kroniekje aandacht aan religieuze stichtingen, prestigieuze familierelaties (vooral met de koningen van Frankrijk) en de belangrijke rol die de Vlaamse graven hebben gespeeld in de kruisvaarten. De meest recente gebeurtenis die in Die cornycken beschreven wordt, is de inhuldiging van Gwijde van Dampierre. In het kroniekje wordt de nieuwe graaf op 9 september 1279 ‘met processien ende porters’ in Damme binnengehaald. Dat de tekst hier afbreekt, verklaart overigens slechts zeer gedeeltelijk het verschil in lengte met de Comburgse Rijmkroniek, met een vervolg tot 1405.
De juiste man op de juiste plaats (en het juiste moment)
Het kroniekje werd dus met zekerheid geschreven ná de herfst van 1279. Dat betekent natuurlijk niet noodzakelijk dat de tekst ook omstreeks die tijd geschreven werd. Toch is dat om een aantal redenen waarschijnlijk. Aan het einde van Die cornycken zegt de dichter duidelijk dat hij ermee ophoudt omdat hij niets nieuws meer te melden heeft. Tegelijk daagt hij mogelijke lezers of toehoorders uit zijn verhaal verder aan te vullen (hier neem ic orloof van dese jeesten / dies meer weet machts meer leesten). Meermaals blijkt dat tijdens het schrijven Gwijde van Dampierre, zijn kinderen en misschien zelfs ook zijn moeder, Margareta van Constantinopel, nog in leven zijn. In Frankrijk zwaait Filips III de Stoute, koning tussen 1270 en 1285, de plak. Het lijkt zelfs erg waarschijnlijk dat de tekst nog in de eerste helft van 1280 werd voltooid. Wat de lokalisering betreft: de auteur zegt zelf dat de kroniek in Damme is geschreven (noch isser die Dam af gesticht / ende daer was dit duijtsche gedicht). Damme, circa 1280. Dat past goed bij Maerlant van wie wordt aangenomen dat hij ergens in de jaren ’70 van de dertiende eeuw Voorne inruilde voor de voorhaven van Brugge. Maar er is meer. Als de voorgestelde datering klopt, duiken zowat zes jaar na het kroniekje uit Averbode, stukjes tekst die haast letterlijk overeenkomen met Die cornycken (maar ook met de Rijmkroniek van Vlaanderen) weer op in de Derde en Vierde Partie van de Spiegel historiael…
Onschuldig tot het tegendeel bewezen is…
Toch biedt het bovenstaande geen absolute zekerheid. Minstens één andere auteur beantwoordt naadloos aan bovenstaand profiel: Philip ‘ane den dam uten broke’, die de Tweede Partie van de Spiegel historiael voor zijn rekening nam. Een belezen kopiist of tekstaanleveraar kan de bovenstaande wenken hebben opgepikt, misschien zelfs de link met de Spiegel hebben gelegd. Aan het begin van het kroniekje is er immers een verwijzing naar ‘den spigel van historien’ van Vincent de Beauvais. Vervolgens kan die kopiist of tekstaanleveraar op basis van voorgaande elementen het anonieme kroniekje van titel en klinkende auteursnaam hebben voorzien.
En wat met die uiterst positieve houding ten opzichte van de Dampierres? Over de gebroeders Robrecht, Willem, Jan, Boudewijn en Filips zegt de dichter ‘noijt en sach ick in mijnen lijve / bat geraeckte broedre vive’. Is die uitspraak wel te rijmen met Jacobs verblijf op Voorne, in de naburigheid van Aleide van Avesnes en haar zes zonen? Ondertussen was Maerlant definitief naar Vlaanderen teruggekeerd. De broederstrijd tussen de Dampierres en de nakomelingen uit het eerste huwelijk van Margaretha van Constantinopel met Burchard van Avesnes lag daar waarschijnlijk nog te vers in het geheugen om het er uitgebreid over te hebben. Dat verklaart ook meteen waarom er met geen woord over de kinderen uit dat eerste huwelijk wordt gerept. Wou Maerlant de nieuwe generatie misschien naar voren schuiven als hoop op een betere toekomst? In elk geval betekende het overlijden van Margareta in februari 1280 een nieuwe crisisperiode in het conflict tussen de nakomelingen uit haar eerste en tweede huwelijk. Schemert doorheen de loftuitingen op de Dampierres een (misplaatst) vertrouwen in het status quo? Of hadden de eerste voortekenen de dichter al doen vermoeden dat het binnen de kortste keren opnieuw fout zou lopen?
En verder…
Ondertussen staat een editie van Die cornycken al in de stelling. Een groot gedeelte van de tekst is al naast de Rijmkroniek, Spiegel historiael en relevante passages uit verwante teksten gelegd. Verdere vergelijking leidt wellicht tot een nog sluitender verdict. Daarnaast behoort ook stijlonderzoek tot de verdere mogelijkheden. Wat het eindoordeel ook mag zijn, ik laat het weten. Hopelijk kunnen we dan binnenkort, na zowat tweehonderd jaar, definitief een nieuwe Maerlant verwelkomen.
1 Mijn dank gaat uit naar Herman Janssens, abdijarchivaris in Averbode, voor zijn ondersteuning tijdens de voorbereiding en bij mijn bezoek aan het archief en Remco Sleiderink (KULeuven / Universiteit Antwerpen) voor zijn opmerkingen bij een eerste versie van deze bijdrage.
Laat een reactie achter