Door Rosanne van den Berg en Gillan Wijngaards
In 2009 publiceerde Eline Zenner samen met Dirk Geeraerts en Dirk Speelman het artikel Expeditie Tussentaal: leeftijd, identiteit en context in “Expeditie Robinson” in het tijdschrift Nederlandse Taalkunde, waarin ze de positie en het gebruik van de Vlaamse tussentaal ten opzichte van de Nederlandse standaardtaal onderzoekt in het televisieprogramma Expeditie Robinson. Dit was voor ons, Rosanne van den Berg en Gillan Wijngaards, twee studenten Nederlands aan de Universiteit Leiden, reden genoeg om een vergelijkbaar onderzoek uit te voeren voor ons Bacheloreindwerkstuk. Voor ons stond echter niet de Vlaamse, maar de Nederlandse taalsituatie centraal. Daarom hebben wij gekozen om het taalgebruik in het televisieprogramma Boer Zoekt Vrouw te onderzoeken. Hieronder zullen wij toelichten wat ons onderzoek, onder begeleiding van Gijsbert Rutten, heeft opgeleverd.
Uit het onderzoek van Eline Zenner blijkt dat Vlamingen hun taalgebruik aanpassen aan de situatie waarin zij zich bevinden. Zo gebruiken ze in informelere situaties significant meer tussentaal dan in formelere situaties. Ze maken duidelijk gebruik van style shifting. Is dat ook zo in Nederland? Om dit te kunnen bepalen, hebben wij ieder twee boeren uit verschillende Nederlandse regio’s onderzocht: de Westfriese boeren Henk en Tom en de Noord-Brabantse boeren Peter en Johan. Voorafgaand aan het vaststellen van het taalgebruik van de boeren, is een lijst met fonologische en morfologische variabelen opgesteld met daarin zowel een standaardtalige als een regionaal gekleurde variant. Voorbeelden hiervan zijn het Brabants gekleurde diminutief –ke tegenover het standaardtalige –je (hierbij kun je denken aan meiske en meisje) en de Westfries gekleurde klank /aI/ ten opzichte van het standaardtalige /εI/. In het Westfries spreken mensen de ij/ei in woorden uit als de diftong in mais (kijken wordt dan kaiken). Deze uitspraak zullen veel ook wel kennen uit de Nederlandse televisieserie Zaai van de VPRO. Aan de hand van de transcripties is vervolgens in relatie tot ofwel formelere ofwel informelere spreeksituaties een zogenoemd ‘standaardtaalpercentages’ bepaald.
Er zijn in totaal 276 Westfriese en 499 Noord-Brabantse taaluitingen van de in totaal vier Nederlandse boeren geanalyseerd. Een totaal aan 775 standaardtalige of regionaal gekleurde voorkomens kunnen worden gebruikt om conclusies uit te trekken. Het moet hier wel even benadrukt worden dat ons onderzoek beduidend kleiner is dan dat van Eline Zenner, die 6047 voorkomens van 26 Vlamingen in Expeditie Robinson heeft gebruikt. Maar vanwege de omvang van het Bacheloreindwerkstuk konden wij dat aantal niet benaderen.
In zowel het onderzoek over het Westfries (van Rosanne) en het Noord-Brabants (van Gillan) blijkt dat de taalgebruiker zich aanpast naar gelang de situatie. Hoe formeler de taalsituatie, des te standaardtaliger de taaluitingen zijn. Niet alleen de formaliteit lijkt invloed te hebben op het taalgebruik. In een extra onderzoekje ondervond Rosanne dat het taalgebruik van de Westfriese boeren meer kenmerken bevat van het Westfries als hij met mensen praat die hij goed kent, dan wanneer hij met onbekenden praat. Ondanks dat dit niet voorkwam in het onderzoek van Eline Zenner, lijkt de bekendheid van de gesprekspartner lijkt dus ook een factor te zijn. Er lijkt dus, net als in Vlaanderen, ook in Noord-Brabant en Westfriesland style shifting op te treden. Toch moet hier wel een kanttekening bij gemaakt worden. Waar de verschillen in het onderzoek van Eline Zenner over Expeditie Robinson zeer significant waren, is dat niet het geval in onze onderzoeken.
Er is dus wel degelijk een verschil tussen de taalsituatie in Vlaanderen en Nederland (als we de resultaten voor Westfriesland en Noord-Brabant veralgemeniseren naar het hele land). De afstand tussen Standaardnederlands en regionaal gekleurde taal is groter in Vlaanderen dan in Nederland. Wat betekent dat nu precies? Zijn Vlamingen zich meer bewust van de standaardtaalnormen? Plaatsen Nederlanders hun regionaal gekleurde taal meer in het Standaardnederlands dan dat Vlamingen dat doen?
We willen geen overhaaste conclusies trekken en gaan dat dan ook niet doen. Het geven van verklaringen voor de verschillen is ook lastig. Zo kan er voorgesteld worden dat de Westfriese klank /aI/ ook in het Poldernederlands voorkomt en dat het daarom aan een opmars richting de standaardtaal bezig is of dat de attitudes in Vlaanderen tegenover de tussentaal negatiever zijn dan de attitudes tegenover de regionaal gekleurde taal in Nederland, maar dit blijft giswerk. Ondanks dat we dus geen stellige uitspraken kunnen/willen doen, zijn de verschillen die uit de zusteronderzoeken blijken wel zeer opvallend en verdienen het om nader onderzocht te worden.
Volgende keer als je zondagavond met een kop thee Boer Zoekt Vrouw aan het kijken bent, vraag je je hopelijk, naast de cruciale keuze wat betreft partner, ook af welke taal de boeren zullen kiezen. Taalmogelijkheden zijn er immers genoeg, wat het interessant maakt voor welke variant de taalgebruiker kiest. Misschien is dat wel een goed idee voor een spin-off? Boer Zoekt Taal!
WebredMiet zegt
Boeiend onderzoek. Ik (als Vlaming) lees niet zo vaak over onderzoek naar het gebruik van standaardtaal en regionaal gekleurde spreektaal in Nederland, en het interesseert me wel.
Enkele aanvullende opmerkingen bij je vaststelling dat de afstand standaardtaal – regionaal gekleurde spreektaal in Vlaanderen groter is dan in Nederland. Dat klopt, en dat heeft alles te maken met de geschiedenis van hoe die standaardtaal zich ontwikkeld heeft. Lang verhaal, veel publicaties over, maar het komt erop neer dat de standaardtaal in Vlaanderen nooit echt als een ‘eigen’ standaardtalige spreektaal werd (en wordt) aangevoeld. Dat heeft met allerlei factoren te maken: het feit dat het talige centrum in een buurland lag, dat er geen eigen elite was die die taalvariant gebruikte, dat de eerste generaties (jaren vijftig-zestig) de taal dus vooral ontdekten via de media (en daar wordt eerder zelden echte spreektaal gebruikt) en gewoon dat die periode heel kort heeft geduurd (sinds de jaren zestig van de vorige eeuw, terwijl dat in Nederland al halverwege de negentiende eeuw is begonnen). Resultaat: een standaardtaal die onwennig aanvoelt in de mond en een spreektaal die dichter bij de dialecten staat (en meer variatie vertoont) dan in Nederland. Daardoor kost het een Vlaming meer moeite om standaardtaal te spreken (en heeft hij sneller het gevoel dat hij het ‘fout’ doet) en zal hij dat dus in heel specifieke situaties doen. En aangezien het verschil standaardtaal-tussentaal behoorlijk groot is, valt het ook sterker op.
Die factor ‘bekend zijn met gesprekspartner’ speelt in mijn ervaring in Vlaanderen een belangrijke rol als er dialect wordt gesproken (of de sprekers op zijn minst die intentie hebben). Dat gebeurt geregeld, maar enkel als ze van elkaar weten dat ze uit dezelfde regio komen en dialect spreken. West-Vlamingen onderling hebben die neiging sterkt, Limburgers (vooral uit het oosten van de provincie) ook, mensen uit de andere regio’s veel minder. Hun dialect ligt ook veel dichter bij die tussentaal.
De attitude in Vlaanderen tegenover die tussentaal is heel ambigu. Iedereen gebruikt ze, maar een behoorlijk grote groep keurt ze tegelijk af of is er zich op zijn minst van bewust dat het ‘niet goed’ is. Tussentaal is immers niet zomaar ‘regionaal gekleurde spreektaal’, het is vooral gèèn standaardtaal en gèèn echt dialect. Twee keer niet goed genoeg, dus. Er is intussen wel een tendens om die tussentaal als normale spreektaal in Vlaanderen te erkennen, maar er is toch nog heel wat tegenwind.
Helpt jullie dit een beetje verder?