Door Willemijn Ruberg
Filosoof Sebastien Valkenberg (de Volkskrant, Opinie, 14 augustus) bewijst in zijn protest tegen de stijl van de literatuurwetenschap dat hij niets begrepen heeft van de auteurs die hij aanvalt. Valkenburg lijkt zich op het eerste gezicht te keren tegen de onleesbare stijl van de teksten van literatuurwetenschappers. Maar al snel zet hij zich af tegen de inhoud van hun werk: dat zou beperkt zijn tot het nagaan wie er toegang heeft tot macht en wie er onderdrukt wordt. Deze methode is volgens Valkenberg een wetenschappelijke ‘invuloefening’ die ontaardt in activisme. Uiteindelijk zou het analyseren van teksten hier alleen om het tellen van vrouwen en zwarten gaan.
Deze visie doet geen recht aan poststructuralistische denkers als Edward Said, Michel Foucault en Jacques Derrida, die op zoek gingen naar macht in teksten en structuren. Sommige van deze teksten zijn inderdaad moeilijk leesbaar. Maar hun werk is prima te begrijpen mits je er goed voor gaat zitten. Bovendien beoogden deze denkers ook met hun stijl een inhoudelijk punt te maken: zij verzetten zich tegen de klassieke filosofie, literatuurwetenschap en geschiedschrijving die pretendeerde universeel geldige ‘objectieve’ beschrijvingen te produceren. Met hun stijl bekritiseerden de poststructuralisten de schijnbare doorzichtigheid van idealen als democratie, gelijkheid en vooruitgang. Zij pasten daarmee in de links-kritische tijdsgeest.
Dat Valkenberg moppert dat de grens tussen wetenschappelijk onderzoek en activisme ‘soms flinterdun’ is, is dan ook een naïef commentaar. Dacht deze filosoof serieus nog dat de geesteswetenschappen ‘ideologievrij’ zijn? Dan heeft hij de afgelopen decennia onder een steen gelegen. Als hij het werk van Said en Foucault goed had gelezen, had hij juist oog gekregen voor de politieke waarden die vaak verscholen gaan achter een concept als de waardenvrije wetenschap die slechts naar vooruitgang streeft. De boeken van Said, Foucault, maar bijvoorbeeld ook Judith Butler, hebben niet alleen het humanisme en de ‘natuurlijke’ sekseverschillen ontmaskerd, maar hebben dit ook vanuit een expliciet ideologisch perspectief gedaan. Deze auteurs onderstrepen dat zij vanuit een marxistisch, feministisch of postkoloniaal uitgangspunt schrijven om te benadrukken dat zij nu eens het perspectief van de ‘Ander’ laten zien. Dat is een expliciete keuze voor subjectiviteit die de literatuurwetenschap en de geschiedschrijving een nieuwe draai heeft gegeven. Door hun werk zijn er studies verschenen die veel meer oog voor machtsmechanismen hebben.
Valkenburg vraagt zich af ‘hoe erg’ het is dat in De avonden geen allochtonen voorkomen en in Max Havelaar geen vrouwen. Maar het gaat er niet om ‘hoe erg’ het is, het gaat er om welk vertelperspectief als vanzelfsprekend, als ‘de waarheid’ wordt gezien en hoe je anders over een thema als imperialisme kunt gaan nadenken als je je realiseert dat alle geschiedenissen vanuit het oogpunt van de kolonisator zijn geschreven. Bovendien ging het poststructuralisten als Said, Foucault, Derrida nooit om het ‘tellen’ van onderdrukten. Ze probeerden juist ‘discoursen’ te analyseren, die veelomvattender waren dan individuen. Zo definieerde historica Joan Scott, sterk beïnvloed door het werk van Derrida, ‘gender’ als de culturele constructie van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Scott vond het tellen en toevoegen van vrouwen aan de geschiedschrijving niet interessant genoeg: zij liet zien hoe de toonaangevende voorschriften over wat mannen en vrouwen zouden moeten doen, en die zo vaak als natuurlijk of vanzelfsprekend gezien werden, cultureel bepaald waren.
Critici hebben zinvolle kritiek hierop geuit. Zo hebben zij zich afgevraagd in hoeverre mensen zich tegen deze vertogen kunnen verzetten. Ook is benadrukt dat er eerder een wederzijdse beïnvloeding tussen ‘ons’ en de ‘Ander’ is, dan een absolute tegenstelling. Maar deze kritiek negeert Valkenberg volkomen. In plaats daarvan schetst hij een karikaturaal en onvolledig beeld van culturele theorie, dat bovendien geen enkele aandacht heeft voor de historische context.
DirkJan zegt
Duidelijke verdediging.
Bert Mostert zegt
De deconstructie van Derrida is nauwelijks serieus te nemen: logica ontbreekt ten enen male. Lees bijvoorbeeld de kritiek van Chomsky op hem. Verder is het denk ik, altijd zo geweest dat literatuur in haar historische context is beschouwd. Het vreemde is dat het postmodernisme naast een “alles is waar” stroming ook geleid heeft tot nieuwe “waarheden” als oude koeien, zoals in bovenstaand commentaar.
Marcel Plaatsman zegt
Ik kan me op zich best vinden in de kritiek dat veel literatuurwetenschap eigenlijk geen echte wetenschap is, in Popperiaanse zin. Zolang over de psychologie hetzelfde kan worden gezegd, lijkt me een en ander echter een pleidooi voor de literatuurwetenschap: liever boeken diagnosticeren, dan mensen. Zeker als zo’n analyse lekker wegleest.