Door Leonie Cornips
Streektaalliefhebbers komen aan hun trekken want naast het symposium van de Stichting Nederlandse Dialecten (SND), afgelopen 13 oktober, organiseert ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) op 7 november een streektaalsymposium in de schouwburg in Deventer. De SND programmeerde taalkundigen die zich over de vraag bogen of een streektaal talig te definiëren is. Het antwoord op deze vraag is een academische discussie: het is taalkundigen nooit gelukt om voor welke taal dan ook unieke verschijnselen te achterhalen die niet gedeeld worden met andere (buur)talen.
Het Nederlands en het Duits als talen zijn ontstaan door eerst nationale grenzen te trekken die het territorium van Nederland en Duitsland vaststellen. Die nationale grenzen zijn het gevolg van machtsstructuren van overheden. Door nieuwe nationale grenzen promoveerde bijvoorbeeld het Lëtzebuergs van een (Moezel-Frankisch) dialect tot de nationale taal van Luxemburg. Daarna beleven mensen die territoria cultureel, sociaal, economisch of talig als een eenheid. Nederland ervaren we cultureel als een eenheid omdat we feesten als Sinterklaas herkenbaar Nederlands vinden en niet Duits. Zo zien we Nederland ook als een talige eenheid die zich van het Duits onderscheidt. Maar de talige werkelijkheid is oneindig complex. Het Duits kent drie lidwoorden: mannelijk der, vrouwelijk die en onzijdig das en het Nederlands twee: onzijdig het en niet-onzijdig de. Maar Brabantse en Limburgse dialecten onderscheiden eveneens drie lidwoorden en lijken daarin op het Duits.
Het onderscheid tussen een taal, streektaal of dialect is een zaak van sprekers zelf. Vinden sprekers dat het Nederlands een andere taal is dan het Duits? En ervaren zij het spreken van het Nederlands als cruciaal onderdeel van hun Nederlandse identiteit? Zo ervaren streektaalsprekers dat hun taal zich van het Nederlands onderscheidt en identificeren zij zich met die taal als authentieke Friezen, Nedersaksen of Limburgers. Uit recent onderzoek van deze krant en het Limburgs Museum blijkt dat 53 procent van de ondervraagden in een enquête van bureau Flycatcher invult dat de Limburgse identiteit bedreigd wordt: 73 procent van hen wijst verwatering van de dialecten als oorzaak aan. Zulke gevoelens zijn ook landelijk te vinden aangaande de verdringing van het Nederlands door het Engels. De verhitte debatten over de invoering van het Engels in het Nederlands hoger onderwijs is daar slechts een klein voorbeeld van.
De erkenning van streektalen is dan ook geen taalkundige kwestie maar een van politieke wil en politieke ondersteuning om aan identificaties van sprekers recht te doen. Immers, sprekers van dialecten en streektalen én van het Nederlands in de landranden zijn niet gelijkwaardig aan de sprekers van het ‘goede’ Nederlands uit de Randstand. Vandaar dat zij en de Randstedelijke sprekers altijd in politieke machtsverhoudingen verwikkeld zijn.
Het doel van het symposium van BZK is na te gaan welke beleidsafspraken er nodig zijn om het gebruik van de erkende streektalen te stimuleren. De gedeputeerde Koopmans spreekt over het Limburgs dat in zijn ogen mooi is en belangrijk voor een eigen culturele identiteit. Eveneens presenteren zich daar jonge onderzoekers die met inspanning een vertrouwensband met sprekers van het Limburgs hebben opgebouwd. Jolien Makkinga (Meertens Instituut/UM) vertelt hoe het gebruik van het Limburgs al dan niet kan bijdragen tot het zich thuis voelen in een verzorgingstehuis. Diana Camps (Oslo) vertelt welke waarden mensen hechten aan bepaalde spellingsregels van het Limburgs. Het BZK-symposium verdiept zich dus in de sprekers zelf en de sociale betekenis van streektaal in zorg en onderwijs. Zij komen met adviezen hoe aan die belevingen, ervaringen, ideeën en emoties van sprekers recht te doen in streektaalbeleid. Die streektaal geeft immers een gevoel van eigenwaarde, zelfbewustzijn en zelfredzaamheid en is een belangrijk houvast in een complex gevoelde samenleving.
Laat een reactie achter