Door Fabian Stolk
Het lijkt me de ironie van de literatuursociologie dat juist het werk van Pierre Bourdieu modern letterkundigen (en anderen) het denkraam biedt waarbinnen ze kunnen verklaren dat een volkomen ondoordachte platitude als de lekenoprisping met betrekking tot de kwaliteiten van modern letterkundigen van ene meneer Pfeijffer klakkeloos met koeienletters in de Cultuurbijlage van de NRC d.d. 17-11-17 wordt afgedrukt. Net als eerder een of andere filosoof in de Volkskrant, plempt Pfeiffer zijn volstrekt ongefundeerde mening in de krant over wat een student ’tegenwoordig’ in de opleiding Nederlands eigenlijk zou moeten worden onderwezen en wat hij (voor een student Nederlands gebruikt Pfeiffer alleen het persoonlijk voornaamwoord ‘hij’, terwijl er nauwelijks nog jonge mannen Nederlands studeren) daarvoor in de plaats ’tegenwoordig’ aan onzin zou krijgen voorgeschoteld.
Maar ja, Pfeijffer is, onder veel meer, een succesrijk dichter, romancier, bloemlezer, reisdagboek- en brievenschrijver, kortom een literair auteur van een behoorlijk aanzien (verworven mede dankzij onder andere de bekwame literatuurcritici van diezelfde krant), en daarom is hij een man van belang en heeft hij gemakkelijk toegang tot hij de krant waarvan hij – eveneens op grond van zijn literaire reputatie – toch al een gewaardeerd medewerker is. Helaas zijn ze op de krant vergeten dat Pfeijffer, die als graecus de academie al heel lang geleden vaarwel heeft gezegd, misschien wel veel weet van literatuur of in ieder geval veel literatuur produceert, maar dat hij geen enkele mallemoer weet heeft van wat ’tegenwoordig’ een studie Nederlands inhoudt.
Want hoe krijgt hij het verzonnen dat een student of studente Nederlands ’tegenwoordig’ geen romans en gedichten van Couperus respectievelijk Lucebert meer ‘mag’ lezen? Hoe haalt hij het in zijn hoofd dat een letterkundige in spe zich niet meer ‘mag’ laten ontroeren door een dichtregel? Waar haalt hij het vandaan om daarmee te impliceren dat literaire ontroering een van de eindtermen van de opleiding Nederlandse taal en cultuur zou zijn of zou moeten zijn? Flagrante nonsens, maar Ilja Leonard Pfeijffer kan, juist doordat hij is voorzien van een dikke buidel symbolisch kapitaal, zonder kloppen bij de NRC binnenlopen en zijn kopij als het ware eigenhandig op de pers leggen. Laat ‘m liever weer gaan idyllen lappen in Genua. Dat slaat ten minste nog ergens op.
Dit stukje verscheen eerder op Stolks eigen weblog In den vrolijken hermeneut.
Jos Houtsma zegt
Raar stuk, Fabian Stolk. Wat leert het werk van Bourdieu je nou precies? Dat wat Pfeijffer schreef een lekenoprisping is? Of dat de NRC vriendjespolitiek bedrijft?
(Zelf denk ik dat Pfeijffers stuk een grappige hyperbool is – waarmee hij overigens lijkt te verdedigen wat niet te verdedigen is.)
willem huberts zegt
Prima stuk, Fabian Stolk. Het verbaast mij niet alleen dat sommige literatoren zich een mening aanmeten over een wetenschappelijke discipline waar ze evenveel van weten als de gemiddelde wereldburger van quantummechanica, maar ook dat ze daarvoor gemakkelijk een podium vinden. En als Pfeijffer zo nodig wil hyperboleren, laat ‘m dan maar weer ’s een fijn vers produceren.
Berthold van Maris zegt
Sommige schrijvers gebruiken zoveel hyperbolen dat ze zelf een hyperbool worden.
Gerard van der Leeuw zegt
Ha Fabian, je hebt gelijk. ‘Er zijn ook Paters de voorlichting geven’ hoor ik Wim Kan zeggen nu ik je stuk nog eens overlees. Zoveel is zeker: een schoenmaker dient zich bij zijn leest te houden, Bourdieu of geen Bourdieu. En ik raak eerder ontroerd door een regel van Couperus dan een van Pfeijffer.
HC zegt
Zit de ironie bij Pfeijffer of bij Stolk? Of beide?
Anton zegt
Leden van de leesclub, orde!