In memoriam Harry Scholten (1936-1987)
Door Peter van Zonneveld
Gisteren, 18 januari, dacht ik aan de dichter en letterkundige Harry Scholten, die 31 jaar geleden overleed. Hij werd niet ouder dan vijftig. Ik heb veertig jaar bij de Leidse universiteit gewerkt, en had niet te klagen over aardige collega’s, maar hij was misschien wel de aardigste. Bescheiden, verlegen, hartelijk en buitengewoon geestig. Zo bescheiden, dat ik niet eens een goede foto van hem kan vinden (wie wel?). Hij kwam uit een katholiek milieu, en zijn werk getuigt daarvan:
(de eigentijdse katholiek)
savonds voor ik slapen ga
kijken mij twee engeltjes naservice van de dealer.
In 1978 promoveerde hij op een proefschrift, getiteld: ‘Aspecten van het tijdschrift De Gemeenschap.’ Aan de bestudering van dit katholieke orgaan had hij jarenlang gewerkt. Hij vertelde me eens hoe ongemakkelijk hij het vond wanneer een bekende hem vanaf de overkant van de straat luidkeels begroette met ’Ha Harry, hoe gaat het met De Gemeenschap?’ Die promotie zal ik niet snel vergeten, vanwege twee dingen. Ik had kort tevoren een wortelkanaal-behandeling ondergaan, en halverwege de ceremonie was de verdoving uitgewerkt. Maar als een boer met kiespijn moest ik lachen om het antwoord dat hij gaf op een vraag van professor Zaalberg. Die begon over de betekenis van het woordje ‘dat’ op pagina zoveel. Hij vroeg welke woordsoort dat was. Het antwoord: ‘Hooggeleerde opponens, ‘dat’ is hier niet zozeer een woordsoort, als wel een soort woord.’
Harry Scholten rookte graag sigaartjes. Hij deed me denken aan ‘Het geheim’ (1946), een van de mooiste sprookjes van Godfried Bomans. Dat gaat over drie kabouters: ‘De derde deed niets. Hij rookte sigaartjes op de canapé.’ Maar dat Harry niets deed, kan niet gezegd worden. Na zijn dood hebben wij collega’s een keuze uit zijn opstellen bijeengebracht onder de titel ‘Lyriek is de moeder der politiek’ (1989). Achterin is een indrukwekkende bibliografie opgenomen, met al zijn gedichten, redacteurschappen, bloemlezingen en essays. Zo bundelde hij onder de titel ‘Voor wie de lutinebel luidt’ verhalen uit de crisistijd 1930-1940.
Mijn favoriete dichtbundel is ‘Een zakdoek in de oceaan’ (1973), met als opening het gelijknamige vers:
tijdens het stillezen
een snikhete zomerdag 1948
stapte hij opeens de bank uit
liep naar voren naar de wereldkaart
doopte zijn zakdoek in de oceaan
depte daarmee aandachtig het voorhoofd
liep bedaard terug naar zijn plaats
en las toen zichtbaar verfrist verder.
Hij was heel actief in het Haagse literaire leven, zoals de Jan Campertstichting. Dat had alles te maken met zijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. De dood van zijn twintigjarige broer, die in het verzet zat, verraden werd, naar Duitsland is afgevoerd en daar is omgekomen, was het grote trauma in zijn leven. Hij kon daar niet over spreken zonder vol te schieten. Zo is er het gedicht ‘Vodde’, over een paar blauwe voetbalkousen, met aan het slot, heel onverwacht, die regels:
voordat hij werd weggevoerd
speelde hij rechtshalf in het tweede
Samen met Tilly Hermans en Lodewijk van Zonneveld vormde hij de redactie van de bloemlezing ‘Het land der letteren. ’s-Gravenhage’. Zijn kamer in Leiden grensde aan de mijne, en toen ze daar een keer aan het vergaderen waren, schoof ik een briefje onder de deur door met de woorden: ‘Den Haag, je tikt ertegen en het zinkt.’ (vrij naar Gerrit Achterberg). Diens gedicht Passage’ uit ‘Ode aan den Haag’ (1953) hebben ze natuurlijk ook opgenomen, maar dan met de regel ‘Den Haag, je tikt ertegen en het zingt’, zoals het hoort.
Als sectie Nederlands gingen we elk jaar eind augustus een weekend naar Kotten, het buitenhuis van professor Gomperts nabij Winterswijk. Daar en tijdens onze gezamenlijke etentjes leerde ik hem pas goed kennen. Hij was een aangename causeur. Ik herinner me allerlei kleine dingen, zoals zijn voorkeur voor een bepaald nagerecht. Wanneer hij profiterolles geserveerd kreeg, begonnen zijn ogen te glinsteren. Gek dat je zulke dingen onthoudt. Typerende trekjes van een beminnelijk mens, die ons veel te vroeg verlaten heeft. We zullen hem niet vergeten.
Peter-Arno Coppen zegt
Harry Scholten ontbrak nog in onze lijst van verscheiden neerlandici. Dank voor deze herinnering!
Jos Joosten zegt
Ik herinner me Scholtens overlijden omdat Kees Fens er aan het begin van een van zijn hoorcolleges bij stilstond – dat moet in mijn vierde jaar Nederlands geweest zijn. Het gekke is dat ik het me om twee dingen herinner ten eerste omdat ik Scholten van naam kende van een boekje over Remco Campert (van wie ik toen nogal weg was) én omdat Fens hem noemde in relatie tot twee andere recente doden (genre: ‘het is de afgelopen tijd wel raak’ en/of ‘hierdoor zouden we vergeten dat er meer in de stilte nóg een belangwekkend persoon onlangs overleed’)) . Ik heb alleen geen idee meer wie dat geweest zijn.
Achteraf bekeken was hij nog een stukje jonger dan Fens, destijds.
Peter-Arno Coppen zegt
Een van die recente doden zou Gerrit Borgers geweest kunnen zijn (sterfdag 15 januari 1987), maar misschien had Fens het wel niet uitsluitend over neerlandici.
Jos Joosten zegt
Borgers zou een goede kandidaat kunnen zijn. Maar/en ik dacht dat er nóg een was….