Dit stuk verschijnt in het kader van de Nieuwsbrief Neerlandistiek voor de klas. Het bevat geen origineel onderzoek, maar is een vereenvoudigde weergave van recent onderzoek op het gebied van het Nederlands, speciaal bedoeld voor leerlingen van de middelbare school.
Door Marten van der Meulen
Ik werk sinds een paar maanden samen met een aantal Vlaamse collega’s. Dat is inhoudelijk fijn, maar voor mij als taalkundige is het extra leuk. Er zijn namelijk allerlei verschillen tussen Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands. Zo kom ik bijvoorbeeld steeds nieuwe woorden tegen (nefast, scheve lavabo, viseren). Er zijn natuurlijk ook verschillen op het gebied van uitspraak en grammatica, maar al met al staan de variëteiten dicht genoeg bij elkaar om moeiteloos te worden begrepen. Niet zo vreemd: ze stammen tenslotte van dezelfde brontaal af. Maar hoe zit dat eigenlijk met Nederlandse en Vlaamse Gebarentaal? Hebben die ook een gemeenschappelijke voorouder, en kunnen sprekers van die twee talen elkaar ook zo moeiteloos verstaan?
(Begroetingen in Vlaamse gebarentaal.)
(Begroetignen in Nederlandse gebarentaal.)
Niet één gebarentaal
Om allereerst iets te verduidelijken: er zijn heel veel verschillende gebarentalen. Niet zoveel als gesproken talen (daar zijn er ongeveer 7000 van), maar nog steeds best veel. Schattingen lopen uiteen, maar men denkt dat er meer dan 200 zijn. Die talen kunnen net zoveel van elkaar verschillen als gesproken talen. Als een doof iemand naar Nicaragua gaat, kan die dus net zomin een patatje bestellen als je dat als niet-dove kan: niemand spreekt daar Nederlands of Nederlandse Gebarentaal. De mensen in Nicaragua spreken bijvoorbeeld Spaans, of Miskito, of Nicaraguaanse Gebarentaal.
Gebarentalen in Nederland en België
In Nederland en België bestaan minstens drie gebarentalen: Nederlandse Gebarentaal (NGT), Vlaamse Gebarentaal (VGT) en Frans-Belgische Gebarentaal (LSFB). Het is natuurlijk ook mogelijk dat er andere talen worden gesproken door mensen met een buitenlandse herkomst, net als dat er mensen in Nederland wonen die Turks, Hindi of Japans spreken. Maar ik richt me hier alleen even op NGT, VGT en LSFB. Deze drie talen worden ongeveer gebruikt in respectievelijk Nederland, Vlaanderen en Wallonië. Die situatie is dus al vergelijkbaar met de situatie bij gesproken talen.
Maar er is een opvallend verschil in herkomst. Gesproken Nederlands en Vlaams zijn Germaanse talen met een gemeenschappelijke voorouder. In beide talen is wel invloed van Frans, maar de structurele verwantschap met die taal ligt heel ver in het verleden. Voor NGT en VGT ligt dat anders: daar is nou juist Franse Gebarentaal de gemeenschappelijke voorouder. Dat komt, omdat docenten eind 18e eeuw gebarentaal op een beroemd instituut in Parijs. De taal die ze daar leerden namen ze vervolgens mee Europa door.
Verandering
To zoverre gaat het goed: met een gemeenschappelijke brontaal slechts 200 jaar geleden zou je kunnen denken dat de talen dicht bij elkaar liggen. Helaas is dat niet (meer) het geval. Gebarentalen veranderen door de tijd (net als gesproken talen), en inmiddels bestaan er grote verschillen tussen de drie gebarentalen in Nederland en België. Daar komt nog bovenop dat er grote regionale verschillen bestaan binnen NGT en VGT. Wat er in Groningen wordt gebruikt kan weleens behoorlijk verschillend zijn van wat er in Amsterdam voorkomt. En dan hebben we het nog niet eens over Eindhoven: in de versie van NGT die daar wordt gebruikt zie je ook nog invloeden van een andere gebarentaal, die eind 18e eeuw bedacht is door Martinus van Beek. Kortom, er is flink wat variatie binnen en tussen de varianten.
Mondbeeld
Toch is het waarschijnlijk dat sprekers van VGT makkelijker kunnen communiceren met sprekers van NGT dan met sprekers van andere gebarentalen. Dat heeft te maken met een van de manieren waarop woorden worden gevormd in gebarentalen. Woorden bestaan uit verschillende elementen. De bekendste is de handvorm, maar ook mondbeeld speelt een rol. Mondbeeld is de vorm die je mond aanneemt terwijl je een gebaar maakt. In tegenstelling tot de handvormen is dat mondbeeld vaak wél afkomstig uit gesproken Nederlands. Zo kunnen sprekers van NGT en VGT elkaar toch redelijk verstaan.
Twee andere elementen spelen een rol bij het relatieve gemak waarmee NGT en VGT-sprekers met elkaar communiceren, aldus Onno Crasborn, hoogleraar Nederlandse Gebarentaal aan de Radboud Universiteit. Ten eerste zijn doven gewend zich aan te passen: het grootste deel van hun contacten is met mensen die niet hun taal spreken. Meestal zijn dat mensen die überhaupt geen gebarentaal spreken, soms zijn dat mensen die een heel andere gebarentaal kennen. Die flexibiliteit helpt ze bij het verstaan van andere gebarentalen, zeker als die toch soms op elkaar lijken. En ten slotte is er nog de optie van vingerspellen, waarbij ieder gebaar voor één letter staat. De geschreven taal van Nederland en Vlaanderen is wél dezelfde, en met vingerspellen is kunnen sprekers uit beide gebieden elkaar dus prima begrijpen.
Bronnen
Mathilde Jansen (2012). Variatie in gebarentaal. Nemo Kennislink, 7 december 2012. Online
Trude Schermer en Corline Koolhoof (eds.) (2009). Van Dale Basiswoordenboek NGT. Van Dale:Utrecht, p. 16-24. Online.
Mogelijke opdrachten
- Zoek woordenboek gebarentaal. Hoe ziet het eruit? Waarom is een woordenboek maken ingewikkelder dan bij gesproken taal?
- Leer een gebaar. Kun je de betekenis terugzien in de vorm?
- Welke andere elementen zijn er bij een gebaar naast handvorm en mondbeeld?
WebredMiet zegt
Toevallig: https://www.universiteitvanvlaanderen.be/college/waarom-verstaan-dove-vlamingen-en-nederlanders-elkaar-niet/