Door Yves T’Sjoen
De voorbije tijd beleefden de letterkundige neerlandistiek en bij uitbreiding de geesteswetenschappen hoogtijdagen aan mijn alma mater, de Universiteit Gent. Een vakdiscipline impliceert niet alleen wetenschappelijk onderzoek en academisch onderwijs. In het universitaire jargon spreken we daarnaast over het belang van valorisatie en dienstverlening, twee administratieve termen die een brede lading dekken en almaar aan belang winnen. De universiteit speelt een rol in het maatschappelijke en culturele leven, en moet zich terdege bewust zijn van die rol. Het is cruciaal dat wordt ingezet op publieke zichtbaarheid van een vakgebied en dat ten aanzien van de taal- en cultuurgemeenschap relevantie en toegevoegde waarde van een wetenschapsdiscipline steevast worden verduidelijkt. Hoeveel boekenwijsheid ook en belangwekkende onderzoeksmethoden en -observaties, de valorisatie van onderzoek en opgebouwde wijsheid verdient een zo breed mogelijk forum. In de neerlandistiek – een huis met vele kamers – heerst naar verluidt een crisissituatie. Of beter: de Nederlandse neerlandistiek is in een impasse beland. Dat beweren althans de Nederlandse collega’s. Mijn bevindingen aan de Gentse universiteit maar ook op buitenlandse adressen stroken niet met de noodklok die sommige noorderburen luiden. Ik verklaar mij nader in een weekkroniek (17-25 april) met drie korte momentopnamen.
Gents eredoctoraat voor Nederlandstalig schrijver
In de media is ruim bericht over het institutioneel eredoctoraat dat de universitaire gemeenschap in Gent op 17 april jongstleden uitreikte aan de dichter Leonard Nolens. Naast de plechtigheid met de overhandiging van het doctoraat honoris causa was er een studiebijeenkomst met aandacht voor het literaire oeuvre van de schrijver. Voor de organisatie van het symposium werkte de afdeling Nederlands van de vakgroep Letterkunde (UGent) samen met culturele en academische partnerinstellingen, met name Poëziecentrum en de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Resultaat van de co-organisatie was een studiegelegenheid waaraan naast vele belangstellenden buiten de academische wereld collega’s, kennissen en vrienden, en – héél belangrijk – meer dan honderd studenten deelnamen. De Oude Vismijn op wandelafstand van het Gravensteen, in het historische hart van de stad, zat afgeladen vol. Auw La, een Gentse studentenvereniging die het “spoken word” uitdraagt, bracht poëzie van Nolens op fluistertoon en De Krook organiseert sinds de uitreiking een kleine expositie en etaleert gedichten van Nolens voor passanten in de openbare stadsbibliotheek.
De Nolensdag was een hoogdag voor de poëzie. Sinds 1962 worden aan de Universiteit Gent eredoctorstitels toegewezen. Voor het eerst ontving een Vlaamse schrijver het prestigieuze academische eerbetoon. In tweehonderd jaar geschiedenis van de neerlandistiek in Gent, zo oud als de universiteit zelf en met historische figuren als de Nederlandse priester-hoogleraar Joannes Matthias Schrant, later wegbereiders onder wie Jacob F.J. Heremans en Paul Fredericq, was dit zonder overdrijven een onvergetelijk moment. Dit academiejaar nog eens extra in de verf gezet met een voordrachtencarrousel van literaire alumni. Dat we met de universitaire gemeenschap die festiviteit hebben kunnen organiseren, is ook en vooral de verdienste van de studentenvereniging Filologica. Het is zelden voorgevallen: de voordracht voor een institutioneel eredoctoraat is doorgepraat met en ondersteund door de studentengeleding in de faculteit. Meestal is het de studenten niet eens bekend, het raakt hun koude kleren niet, wie namens de faculteiten en de universiteit een academische onderscheiding ontvangt op Dies Natalis, de stichtingsdag van de Gentse universiteit, of op een ander moment door de universiteit wordt gefêteerd. Het draagvlak voor het eredoctoraat was breed en de aandacht binnen en buiten de universiteitsmuren ging op die zonovergoten lentedag naar de Vlaamse poëzie.
Doodsberichten en doemverhalen in Leiden
Drie dagen later nam ik als lid van de Commissie voor Taal- en Letterkunde deel aan een themabijeenkomst van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In de Vossiuszaal van de Universiteitsbibliotheek Leiden spraken Nederlandse literatuurwetenschappers, politicologen en historici over de stand van de geesteswetenschappen, sommigen in het bijzonder over de neerlandistiek. Er was sprake van een “crisis”, een enkeling had het over een “teloorgang” en iemand voorspelde over pakweg een decennium het verdwijnen van de wetenschapsdiscipline. Want overbodig, een relict uit het verleden van natievorming. De legitimiteit van het vakgebied is ter discussie gesteld. Eén spreker vroeg zich af of het vak neerlandistiek überhaupt nog bestaat, nu de opleiding aan de meeste Nederlandse universiteiten is verdwenen, onder druk staat van universiteitsbesturen, of is opgegaan in een brede interdisciplinariteit van media- en filmstudies, culturele studies, psychologie en filosofie et cetera. “De dagen van het vakgebied zijn geteld”, oreerde een Nederlands academicus, en hij noemde het nogal verbazingwekkend dat het “tweehonderd jaar heeft standgehouden” in Nederland. Er is “geen toekomst”. De doodsakte van de neerlandistiek is er wat gechargeerd maar met een niet mis te verstane overdrijving voorgelezen.
Voor de duidelijkheid: niet alle sprekers klonken defaitistisch. En ikzelf deel de visie al helemaal niet. Integendeel. Aan Belgische universiteiten en vooral buiten het Nederlandse taalgebied – in Duitsland, Midden-Europa – floreert de neerlandistiek. Kijk er op het Taalunieversum van de Nederlandse-Taalunie maar de cijfergegevens op na over de neerlandistiek wereldwijd. Ook in Gent en Leuven liepen de studentenaantallen de voorbije jaren terug, maar er is nu een status quo en we zien stilaan weer een lichte stijging van eerste-generatiestudenten Nederlands. Aan Vlaamse universiteiten kan je Nederlands studeren in combinatie met een andere taal, zonder meer een sterkte en een intellectuele meerwaarde ten opzichte van eentalige opleidingen aan Nederlandse universiteiten. Studenten en docenten die ik hier te lande en elders in de wereld spreek, zijn enthousiast. Het crisisdiscours van onze noorderburen vang ik in die gesprekken hoegenaamd niet op. Ik deel kortom niét de stelling dat in tijden van digitalisering de specifieke studie van de Nederlandse taal en de literatuur zich overbodig heeft gemaakt. En bijgevolg dient op te gaan in een breed opgezette (Engelstalige) opleiding. De neerlandistiek is per definitie internationaal en is dat ook altijd geweest. Let op de vele plaatsen in de wereld waar men onze taal bestudeert. Kijk naar de vertalingen van Nederlandstalige literatuur, hoe onze literatuur in het buitenland functioneert en wordt gelezen, met welke gedrevenheid collega’s en studenten in andere taal- en cultuurgebieden onze literatuur en taal omarmen, vertalen, bestuderen, de taal met elkaar spreken. Ik weiger mee te doen aan het doemdenken dat in Nederland hoogtij viert, de keuzes die opleidingen en bestuurscommissies maken.
Zo kwam het mij ter ore op die zwoele namiddag in de Vossiuszaal van de Universiteit Leiden. University Leiden. Een collega merkte op dat de afkorting Leiden University Libraries, gekalligrafeerd op een van zuilen in de conferentiezaal, toch echt wel lullig staat op een dag in het Nederlandse taalgebied waar over de huidige stand en de toekomst van de neerlandistiek is gedebatteerd.
Een taak van academici is zoals gezegd de relevantie van de specialisatie onder de aandacht te brengen. Er ligt momenteel een voorstel op de bestuurstafel van de KANTL om een vervolg te organiseren op de Leidse themabijeenkomst. Maar nu met inbreng van Vlaamse en anderstalige neerlandici (“extra muros”), zodat een meer genuanceerd verhaal kan worden verteld, ook andere geluiden kunnen worden beluisterd, en de necrologie weer ter discussie wordt gesteld. Misschien heeft Nederland de neerlandistiek losgelaten, om welke dwingende redenen dan ook. Dat is doodzonde voor onze Nederlandse geesteswetenschappelijke collega’s, Nederlandse studenten met wetenschappelijke belangstelling voor hun moedertaal, buitenlandse studenten Nederlands die in het taalgebied hogere studies willen ondernemen, en bij uitbreiding de Nederlandssprekende cultuurgemeenschap.
Een opleiding in de geesteswetenschappen leidt kritische jonge mensen op, investeert in communicatieve en argumentatieve vaardigheden, leert studenten anders naar de wereld kijken. De taal bepaalt onze identiteit, hoe we in de maatschappij staan en daaraan participeren. Het zijn clichés, jawel, maar ze moeten vandaag almaar luider worden hernomen. Over het maatschappelijk belang en de noodzaak van de menswetenschappen hoef ik hier niet uit te weiden. Geesteswetenschappers zwengelen de maatschappelijke discussie aan, zijn gevoelig voor signalen in het publieke debat en voeden het met eigenzinnige en kritische bijdragen. Het is een goed om te koesteren en daarvan mag een universiteit zich bewust zijn.
Voetstampen in het auditorium
Weer enkele dagen later hadden we in de faculteit Letteren en Wijsbegeerte Peter Holvoet-Hanssen te gast met een anarchistische lezing over ‘Het Land van Music-Hall’, een frivole reis door de wereldpoëzie van de oudheid tot nu. In het auditorium zaten meer dan tweehonderd studenten. Overwegend studenten Nederlands. Er werd mee gescandeerd met dichtregels, op verzoek is rechtstaand ademloos geluisterd naar dichtregels van Vondel – en die hoefden niet in het Engels te worden gedebiteerd. Met een nog maar zelden gezien enthousiasme is Antonin Artauds klankgedicht met de beginregels ‘o pedana / na komev’ ritmisch begeleid door zo veel jonge stemmen. Ik vroeg mij onderwijl af, tijdens die geslaagde performance, waar de diagnose van een crisis van de Nederlandse letterkunde vandaag komt. Als ik zoveel belangstelling zie, een lange rij studenten om zich de Wereld van de Poëzie in kaart aan te schaffen en te laten signeren, dan weet ik niet zo goed waarover sommige Nederlandse collega’s het feitelijk hebben. Terwijl de dissonanten weerklonken in Leiden, had honderdveertig kilometer zuidelijker het neerlandistiekcongres Achter de Verhalen (UAntwerpen) plaats. Over een treffend contrast gesproken.
Neen dus. Laten we de rijkdom van de Nederlandse taal en literatuur verder uitdragen en daarbij zoveel mogelijk collega’s en studenten betrekken. Er is belangstelling. Dat leid ik af uit de aanstekelijke vibes in het auditorium, de dialoog met studenten(verenigingen), het taalplezier en de literatuurliefde die wij als neerlandici mogen stimuleren. Zo kan ik nog tal van evenementen opsommen waarvan ik de afgelopen weken deelgenoot mocht zijn, waar de literatuur in een parafrase van Lucebert ruist en zingt. Ik weiger mee te stappen in die doemscenario’s. Of te spreken over “het stervensproces” van een discipline die ooit haar belang had in de natievorming van Nederland, en in digitale tijden (en vooral vanwege institutionele en pragmatische redenen) maar best verdampt en opgaat in paradigma’s die als “breder”, “internationaler”, “digitaal” worden omschreven. Mijn ervaringen van de week 17-25 april, met Nolens en Holvoet-Hanssen, en de onbevangen reacties van studenten, vertellen een ander verhaal. Tijd voor een staten generaal van de neerlandistiek in de KANTL, zodat we de doodsakte en het Hollandse klachtenboek kunnen opbergen, en voortaan in een constructieve sfeer met elkaar nieuwe uitdagingen aangaan en perspectieven kunnen bespreken.
Laat een reactie achter