De moeder van de Hongaarse neerlandistiek is op 15 februari jl. overleden. Dit bericht heeft ons, voormalige studenten en collega’s van Erzsébet zeer geschokt. Ongeveer tien jaar geleden was ze van een dodelijke ziekte genezen. We wisten niet dat de verlate bijwerkingen van de geneesmiddelen haar vroegtijdige dood zouden veroorzaken. Ze is 68 jaar geworden.
Dit stuk komt van twee van haar collega’s: Roland Nagy, die als taalkundige haar vakkundige opvolger is geworden en Judit Gera die het geluk had om van de eerste groep studenten deel te mogen uitmaken die Erzsébet aan de Eötvös Loránd Universiteit Boedapest Nederlandse lesgaf. Vandaar dat dit in memoriam zowel uit een persoonlijk onderdeel als uit een meer vakkundig overzicht van haar loopbaan bestaat.
Voor mij, Judit Gera, begon het allemaal in 1976. Onze groep bestond uit drie studenten, twee andere meisjes, Márta, Kriszta en mezelf. Het was toen nog geen vak, slechts een facultatieve cursus Nederlandse taal. Erzsébet was een vriendelijke maar ietwat afstandelijke docent. Ze beschikte over enkele leerboeken uit Nederland en Vlaanderen en we volgden haar lessen ijverig. Ze gaf duidelijke uitleg van de grammatica en de uitspraak. Het was gezellig met ons drieën en haar daar op een kleine kamer van de afdeling Duits. Nog geen overheadprojector, geen power point, geen computer, wel krijt, een bord en een leerboek. Het bleek dat we met Márta in hetzelfde huisblok woonden, we konden dus het schaarse maar des te waardevollere lesmateriaal makkelijk onder elkaar verwisselen. Er waren enkele romans in die kleine kamer, Jan Wolkers’ Terug naar Oegstgeest, Het bittere kruid van Marga Minco en Het Fregatschip Johanna Maria van Arthur van Schendel. Waarom juist deze, weet ik niet. Misschien waren dat de eigen boeken van Erzsébet. Toen we al een beetje konden lezen en spreken, gingen we met die romans enthousiast aan de slag. Met een piepklein zakwoordenboek. Daarna bespraken we die met haar. We wisten dat we met iets heel bijzonders en raars bezig waren. Ik weet niet hoe Erzsébet ons zozeer kon enthousiasmeren: ze bleef altijd kalm, gedisciplineerd en veeleisend. Ook altijd precies op tijd. We moesten haar manier van werken en haar houding overnemen als we vooruitgang wilden boeken. Dit was het: haar voorbeeldfunctie. Het werkte besmettelijk.
Ze vertelde af en toe over Nederland en België. Ik ben er niet zeker van of ze zelf toen al in één van deze landen geweest is. Vermoedelijk niet. Toch kon ze ons betoveren door haar stevige kennis van de taal, door haar pedagogische ethos en door de momenten toen ze over de cultuur sprak. De Nederlandse taal en literatuur was toen in Hongarije zo goed als onbekend. Zelfs de Taalunie bestond nog niet eens. Wel was het mogelijk om in het kader van de bilaterale contracten tussen Nederland, België en Hongarije een beurs te krijgen voor de zomercursussen – toen nog in Breukelen en Hasselt/Diepenbeek respectievelijk. De eerste keer dat ik zo’n beurs kreeg, ging ook Erzsébet mee naar Breukelen. Als cursist gelijk alle anderen. Ze bleef vriendelijk, maar de afstand bleef. Die afstand creëerde ze zelf niet, het was geen hoogmoed van haar kant. Het was er gewoon door haar houding, door haar persoonlijkheid. Ze was een goede taalleraar, toen al, in de meest klassieke zin van het woord: geduldig, grondig, open, maar streng.
Erzsébet inspireerde ons enorm. Maar het moest ook andersom het geval zijn, geloof ik. Ze onderschatte ons enthousiasme niet, zag potentieel in dit vakgebied voor de toekomst en diende een aanvraag bij de toenmalige decaan in om van de facultatieve cursus Nederlands een zogenaamd C-vak te mogen maken. Met een C-vak kreeg de cursus de status van een zelfstandig vak: in plaats van één cursus, mochten er meerdere cursussen gegeven worden. En je kon in je diploma een bijlage krijgen dat je ‘Speciale Studies Nederlandse Taal en Cultuur’ hebt gevolgd. Ik beschik over zo’n bijlage. In de jaren ’80 werd de opleiding uitgebreid tot een zgn. ‘klein’ of B-vak dat reeds een eigen diploma mocht uitreiken. Niet zomaar een bijlage. Maar ik koester deze als een schat van grote waarde. Het is van die ‘oertijden’ van de Hongaarse neerlandistiek, en dat was met Erzsébet identiek. Uiteindelijk werd de opleiding neerlandistiek in de jaren ’90 onder haar leiding een volwaardig universitair hoofdvak.
Erzsébet Mollay studeerde Hongaarse en Duitse taal- en letterkunde aan de Eötvös Loránd Universiteit (ELTE), te Boedapest. Tijdens haar studiejaren nam ze deel aan de eerste taalcursus Nederlands aangeboden door de universiteit onder leiding van Frans de Waal, een Nederlandse student die destijds met een beurs aan de ELTE studeerde. Na het behalen van haar diploma, begon Erzsébet – op aansporing van haar vader, Károly Mollay, internationaal erkend germanist – in 1976 zelf Nederlandse lessen te geven op haar alma mater. In de daaropvolgende jaren legde zij de grondslagen van een volwassen vak Neerlandistiek aan de ELTE.
Erzsébets prominente rol in de Hongaarse neerlandistiek wordt ook symbolisch belichaamd in haar eerste publicatie. In de prille jaren van de Hongaarse Neerlandistiek schreef zij samen met haar voormalige studiegenoot, Anna Sándor het allereerste Hongaarstalige leerboek Nederlands: Kevés szóval hollandul (‘Nederlands met weinig woorden’). Het boek was lang de enige leergang Nederlands in Hongarije en het geldt nog steeds als referentiepunt in de Hongaarse neerlandistiek.
Begin jaren ’80 begon Erzsébet haar doctoraal onderzoek naar de Hongaarse plantennamen in de tekst van een 16de-eeuws Hongaarstalig botanisch boek, het Herbarium van Péter Melius Juhász. De resultaten van haar onderzoek werden in haar proefschrift Plantennamen in Melius’ herbarium voorgesteld, dat zij in 1983 summa cum laude verdedigde.
De eerste stappen van haar ‘levenswerk’, zoals zij dat noemde, het Nederlands-Hongaars handwoordenboek waren in 1992 gemaakt, toen het project de financiële steun kreeg van het Hongaars Ministerie van Onderwijs, de stichting Pro Renovanda Cultura Hungariae en de Commissie Lexicografische Vertaalvoorzieningen van de Nederlandse Taalunie. Het woordenboek werd in 2002 uitgegeven door de uitgeverij Grimm in Szeged. De uiterste accuratesse en grondigheid van Erzsébets werk, dat voor de doorsnee gebruiker al bij het eerste gebruik overduidelijk bleek en nog altijd blijkt, werd onmiskenbaar wanneer het woordenboekencorpus in een digitale database werd omgezet. Tot uiterste verbazing van de programmeur kon zelfs de computer nagenoeg geen fouten vinden in de hele tekst. Het woordenboek werd in 2008 onder de eerste met de prijs ‘Uitstekend woordenboek’ beloond en het is sindsdien generaties Hongaarse neerlandici van dienst geweest.
Lang als enige taalkundige neerlandica in Hongarije moest Erzsébet alle taalkundige vakken zelf geven in de opleiding Nederlands. Het ging onder meer om beschrijvende grammatica, lexicologie en lexicografie, geschiedenis van de Nederlandse taal, Middelnederlandse tekstinterpretatie, historische grammatica enz. De verwachtingen op haar lessen en examens waren altijd zeer hoog, maar het curriculum en de eisen waren steeds glashelder. Dat kwam grotendeels doordat ze altijd haar eigen lesmateriaal samenstelde en dan met de uiterste nauwkeurigheid.
Ze gaf haar hele leven les en ze hield ervan. Ze werkte hard en bleef altijd bescheiden. Toen haar vader ziek werd wist ze wat ze moest doen: ze gaf de leiding van de vakgroep door en ging in haar vrije tijd haar vader verzorgen. Toen ze zelf ziek geworden was, zorgde ze voor haar opvolger op de vakgroep. Op een gegeven moment ging ze onverbiddelijk met pensioen en de cirkel van haar loopbaan sloot zich ook symbolisch: het hoofd van haar oude vakgroep was een studente uit haar eerste groep, terwijl de nieuwste collega een studente was uit haar laatste groep. Zoals het ook geen toeval kan zijn dat zowel de eerste als de laatste publicatie van Erzsébet een leerboek was. Dit laatste dient nog steeds als verplicht studiemateriaal in het onderwijs Nederlands aan de ELTE.
Ze kreeg nog de kans om van andere aspecten van het leven te genieten. En dat deed ze ook: ze ging met vrienden regelmatig sporten, ze zong in een koor, en ze genoot van haar buitenhuisje bij het Balatonmeer. Ze was een integere collega, een betrouwbaar hoofd en een onvergetelijk mens. Haar werk en haar voorbeeld leven voort in haar studenten, collega’s, en alle Hongaarse Neerlandici.
Korte bibliografie van Erzsébet Mollay:
Mollay, Ersébet. (2008). Basisgrammatica voor studenten Nederlands / A grammatika alapjai néderlandisztika szakosoknak. Budapest: ELTE Eötvös Kiadó.
Mollay, Erzsébet (red.). (2002). Holland-Magyar kéziszótár = Nederlands-Hongaars handwoordenboek. Szeged: Grimm Kiadó.
Mollay Erzsébet (2002) ’Mollay, Karl’ In: Internationales Germanistenlexikon 1800-1950. Verlag Walter de Gruyter & Co.: Berlin – New York, pp. 1125-1126
Mollay, Erzsébet. (2000). Németalföldi-magyar közmondásszótár bevezető tanulmányokkal = Nederlands-Hongaars spreekwoordenboek met inleidende studies. Cahiers voor de Neerlandistiek 7. Budapest: ELTE Centrum voor Neerlandistiek.
Mollay Erzsébet (1998) A holland-magyar kéziszótár szerkesztési elvei. (‘Redactieprincipes van het Nederlands-Hongaars handwoordenboek’). Cahiers voor de Neerlandistiek 3. Budapest: ELTE Centrum voor Neerlandistiek.
Mollay Erzsébet (1983) Növénynevek Melius Herbáriumában. (‘Plantennamen in Melius’ herbarium’). Proefschrift. Magyar Névtani Dolgozatok 44. Budapest: ELTE BTK
Mollay, Erzsébet, en Sándor, A. (1980). Kevés szóval hollandul. (‘Nederlands met weinig woorden’). Budapest: Tankönyvkiadó.
Peter-Arno Coppen zegt
Zij is inmiddels ook bijgezet in de Neerlandisiek-eregalerij van de Verscheiden Neerlandici.