Onomatopeeën
Door Roland de Bonth
In het aardse paradijs spraken Adam en Eva ‘Duyts’ of ‘Diets’ – zeg maar Nederlands – met elkaar. Daarvan was de Brabantse arts en taalliefhebber Joannes Goropius Becanus (1519-1573) overtuigd. Het woord Duyts – zo etymologiseerde hij – was namelijk samengesteld uit de woorden ‘de’ en ‘oudst’. Hiermee zou volgens hem op overtuigende wijze zijn aangetoond dat deze taal het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks in ouderdom overtrof.
In het tweede hoofdstuk van het Bijbelboek Genesis kun je lezen dat God uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels vormde en dat hij deze vervolgens naar Adam bracht ‘’om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten.’’ (Gen. 2: 19).
Als Adam Nederlands zou hebben gesproken, dan zal hij bij het vastleggen van de namen voor enkele vogels geen enkel probleem hebben gehad. Ik denk dan speciaal aan de kievit, de koekoek, de tureluur en de kauw. Deze vier vogelnamen zijn namelijk evident klanknabootsend; het zijn met andere woorden onomatopeeën. Over de etymologie van andere vogelnamen staat hier een interessant artikel.
Een onomatopee – of klanknabootsing – is een woord dat fonetisch het geluid dat het beschrijft, nabootst of suggereert. De term onomatopee is afkomstig van het Oud-Griekse ὄνομα (onoma, naam) en ποιέω (poiéō, ik maak).
Het is aannemelijk dat bij het ontstaan van talen onomatopeeën een belangrijke rol hebben gespeeld. Door gebruik te maken van klanknabootsende woorden kan men immers gemakkelijk verwijzen naar zaken in de werkelijkheid. Ouders maken hier ook gebruik van als zij spreken tegen zeer jonge kinderen. Een auto wordt dan aangeduid als een toetoet, omdat dat het geluid is dat een claxon voortbrengt, en onze trouwe viervoeter wordt geen hond maar een woef woef genoemd. En op verre reisbestemmingen waar de beheersing van het Engels te wensen overlaat, kunnen volwassenen met behulp van onomatopeeën proberen duidelijk te maken wat ze willen.
Het zal geen verbazing wekken dat onomatopeeën niet alleen in het Nederlands voorkomen. Ook in andere talen bestaat de behoefte om klanknabootsende woorden te maken. Breng maar eens een bezoek aan BzzzPeek. Op die website staan 29 afbeeldingen. Meer dan 20 ervan bestaan uit boerderij- en huisdieren, maar er zijn ook plaatjes van welbekende hulpdienstwagens als een brandweerauto, een ziekenauto en een politieauto. Uiteraard ontbreekt ook de trein en de al eerder genoemde claxon niet. Als je op één van die illustraties klikt, verschijnt de betreffende afbeelding in veelvoud midden op het scherm. Die is opgevuld met de vlag van een bepaald land. Klik je die aan, dan hoor je een kinderstem het geluid maken dat voor dat beest of dat ding in zijn taal gangbaar is. Hoewel je zou denken dat geluiden van dieren universeel zijn – een haan klinkt overal op aarde min of meer hetzelfde – blijken er toch opvallende verschillen te zijn in de fonetische weergave ervan. Dat geldt ook voor de geschreven vorm waarin die klanknabootsingen worden weergegeven. Volgens Nederlanders maken hanen ons in alle vroegte wakker met kukeleku, Engelsen geven het gekraai weer met cock-a-doodle-do, terwijl Duitsers hanen nadoen met het woord kikeriki. En de Fransen? Die houden het op cocorico.
Onlogisch zijn die verschillen overigens niet. Elke taal heeft een eigen verzameling klanken. Het zijn deze klanken die ons ter beschikking staan om geluiden van dieren te imiteren. Daar komt nog bij dat dieren klanken maken die door de mens helemaal niet nagedaan kunnen worden, omdat de manier waarop mensen klanken voortbrengen verschilt met die van dieren. Zo hebben vogels geen beweegbare lippen en zitten hun stembanden onder in de keel, terwijl de menselijke stembanden juist boven in de keel zitten. Wie zelf wil nagaan welke taal – na het Nederlands natuurlijk – het beste een kraaiende haan weergeeft, moet dit YouTubefilmpje maar eens bekijken en vooral beluisteren.
Overigens vertonen talen ook wel overeenkomsten in hun onomatopeeën. De eend maakt volgens Nederlanders het geluid kwak, in het Engels houden ze het op quack en het Spaans gebruikt hiervoor het woord cuac. Het Japans daarentegen imiteert het gekwaak met iets wat klinkt als da da.
De onomatopee komt niet alleen in het dagelijkse taalgebruik voor, zij is als stijlfiguur ook te vinden in literatuur. Zo opent Paul van Ostaijens welbekende gedicht ‘Boem Paukeslag’ uit de bundel Bezette stad met de daverende onomatopee BOEM, typografisch ondersteund door vette hoofdletters. En in het gedicht ’Duiven’ van de eveneens Vlaamse dichter Guido Gezelle wordt het klapwieken van deze vogels weergegeven met een onomatopee:
Klap-klap-klap,
m’n dertien duiven
slaan hun vlerken, de ene op de aâr;
klap-klap-klap,
en henenschuiven
doen ze, van mijn dak mij daar.
Onomatopeeën komen ook veelvuldig voor in stripverhalen. Wanneer een militair een salvo afvuurt met zijn machinegeweer, zal een striptekenaar niet alleen wegspringende hulzen en een vlammende loop laten zien, maar er vaak ook een onomatopee als TAKATAKA aan toevoegen. Hierdoor kan een lezer zich nog beter een voorstelling maken van de situatie.
Als kind was ik verslaafd aan de strips van Suske en Wiske. Het eerste album dat ik kreeg, was nummer 67, De Poenschepper. Voor dat album ben ik eens nagegaan hoeveel onomatopeeën erin voorkomen. Dit zijn de eerste vijf resultaten:
SW67:5 PLONS zware steen die in het water wordt gegooid
SW67:7 TONK steelpan die tegen iemands achterhoofd wordt gegooid
SW67:12 SMAK deur die wordt dichtgegooid
SW67:13 ZZZ zoemer
SW67:14 KWAK klap van Jerommeke
In totaal bleken er in dit album 65 klanknabootsingen voor te komen. Bij sommige ervan is het niet per se noodzakelijk er een afbeelding bij te hebben om te weten wat er mee wordt bedoeld. Het woord plons roept bijvoorbeeld direct de associatie op met een zwaar voorwerp dat in het water wordt gegooid. En bij pang is de gedachte aan een pistoolschot of een knallende ballon ook niet ver weg.
Andere onomatopeeën laten zich zonder illustratie minder gemakkelijk doorgronden. Waar denk je bijvoorbeeld aan bij RRRRR? In De Poenschepper wordt hiermee het geluid aangeduid van een metalen opwindspeelgoedmuis. En dat SNOK gebruikt wordt om weer te geven dat Jerommeke een touw aanspant waar een auto aan hangt, is zonder de strip voor ogen te hebben niet eenvoudig te raden.
Omdat er tientallen Suske-en-Wiskealbums zijn verschenen, is deze stripreeks bij uitstek geschikt om in klassenverband onderzoek te doen naar onomatopeeën. Elke leerling neemt dan één album onder zijn hoede en inventariseert alle daarin voorkomende klanknabootsingen. Vervolgens kan op basis daarvan een onderzoeksverslag worden geschreven waarbij de volgende vragen aan bod kunnen komen: wanneer worden onomatopeeën gebruikt? wat is de functie van de onomatopee? ondersteunt de onomatopee het beeld? is de onomatopee een goede klanknabootsing voor het weer te geven geluid? is er verschil in gebruik tussen hoofdletters en kleine letters? kan één onomatopee voor verschillende geluiden worden gebruikt?
Een interessante vervolgstap zou zijn om leerlingen zelf onomatopeeën te laten bedenken voor bepaalde geluiden. Zo probeerde een van de zogeheten ‘taalhelden’ op zijn tiende of elfde een woord te bedenken voor het geluid van openslaande pedaalemmers. Iedereen zal dit geluid herkennen en thuis kunnen brengen, maar de vraag is hoe je dat geluid in een woord weet te vangen. Komen leerlingen in de klas tot vergelijkbare oplossingen? Bestaat er daarbij een voorkeur voor bepaalde klinkers of medeklinkers?
Eerlijk gezegd ben ik, terwijl ik dit schrijf, nu ook wel benieuwd geworden naar de onomatopee die u als docent en/of Neerlandistiek-lezer hiervoor zou gebruiken. Denk er even over na en laat uw reactie hieronder achter.
Rob Duijf zegt
‘Klep’
Anton zegt
zap
Mient Adema zegt
Krrrrriiipfoe, maar dan in een toontaal bij zo’n oude Brabantia doe ook weer dichtklapt.
Wouter van der Land zegt
‘Het is aannemelijk dat bij het ontstaan van talen onomatopeeën een belangrijke rol hebben gespeeld. Door gebruik te maken van klanknabootsende woorden kan men immers gemakkelijk verwijzen naar zaken in de werkelijkheid.’
Wat een fijn stuk!, alleen bovenstaand punt uit uw betoog lijkt mij juist niet zo aannemelijk. De wereld van de eerste taalgebruikers vroeg om allerlei woorden waarvan de klank geen onderscheidende of praktische onomatopee oplevert. De befaamde bessenstruik aan de andere kant van de heuvel doet niet veel meer dan zachtjes ruisen, niet veel anders dan alle andere bomen en struiken. Waarschuwen voor een slang of schorpioen doe je ook niet door het geluid voor deze dieren na te doen, je moet het echt kunnen gillen. En wanneer imitatie een belangrijke basis voor taal zou zijn, zou je verwachten dat mensen meer imitatieve handgebaren maken…
Een belangrijke ontwikkeling voor menselijke taal (las ik hier op NLdistiek) was het zakken van het strottenhoofd, waardoor onze voorouders meer klanken konden voortbrengen dan het oe-oe-aa-aa van de chimpansees. Dit is een ontwikkeling ‘gericht’ op het voortbrengen van meer onderscheidende klankcombinaties, niet zozeer op het kunnen nabootsen.
Mijn pedaalemmer doet iets van ‘dwkwaa’ als hij opengaat.