Door Lucas Seuren
Het is niet iedereen gegeven: een carrière in de wetenschap. Dat merkte ik al voordat ik begon te promoveren. Weliswaar had ik met succes een onderzoeksmaster afgerond, maar het bleek lastig om een universiteit te vinden die mijn interesses wilde financieren. Uiteindelijk was pas mijn vijfde poging succesvol. En daarmee ben ik zeker geen uitzondering. Wie na zijn promotie door wil gaan komt bovendien voor nog grotere hordes te staan; afhankelijk van je discipline is de kans op een baan in de wetenschap 20%. Althans, dat is een cijfer dat regelmatig wordt genoemd. Een studie in Nature vorig jaar liet zien dat in het Verenigd Koninkrijk voor maar 3-4% van de promovendi een academische carrière is weggelegd!
Positief vooruitzicht
Eerst het goede nieuws: de wereld is beduidend rooskleurig voor ons taalkundigen, zeker in Nederland. Universiteiten in de Angelsaksische wereld zijn in de woorden van De Correspondent ware promotiefabrieken, waar jaarlijks zelfs in kleine disciplines grote aantallen promovendi worden afgeleverd. Toen ik vorig jaar een half jaar aan UCLA onderzoek deed kwam ik daar in aanraking met een onderzoeksgroep in de conversatieanalyse die groter is dan de gehele Nederlandse gemeenschap! Geen wonder dat daar geen werk voor is. Zolang promoveren de overheid een hoop geld kost, blijft ons dat bespaart.
Het is ook prettig om te zien dat ondanks de groei in aantallen promovendi, de toekenning van subsidies door NWO nog altijd goed op niveau is. Het aantal toegekende VENI-subsidies ligt al jaren rond de 14% en bij de Rubicon, dé subsidie voor pas-gepromoveerden, schommelt het weliswaar wat harder, maar ook daar ligt het tussen de 14 en 22%—en vrouwen doen het daarbij even goed als mannen. Vergelijk dat met de kans op een subsidie in de VS, daar mag je blij zijn als 5% van de aanvragen wordt gehonoreerd. De perspectieven voor ambitieuze onderzoekers zijn dus zo slecht nog niet.
Negatief vooruitzicht
Dan het slechte nieuws, doorgroeien vanuit die postdocpositie naar een vaste baan is beduidend lastiger geworden in laatste decennia, ook in de taalkunde. De afgelopen maanden was het sollicitatieseizoen en ik heb maar een of twee functies voorbij zien komen met uitzicht op een vast aanstelling; en dan kijk ik over de Nederlandse grenzen heen. De meeste posities zijn voor een of twee jaar, want opleidingen kunnen gewoon niet verder vooruit kijken, en de financiële risico’s zijn in de geesteswetenschappen te groot. Tijdelijke aanstellingen lijken dus de norm te worden voor wie in de wetenschap wil werken.
Geluk
Maar hoe geef je jezelf nou de beste uitgangspositie? Als je weet dat de meeste van je mede-promovendi ook azen op die Rubicon of postdoc, hoe zorg je dan dat je een voetje voor hebt? Aangezien ik onlangs mijn promotie heb afgerond en me met succes door het sollicitatiecircus heb gemanoeuvreerd—ik had zelfs de luxe positie dat ik kon kiezen uit meerdere aanbiedingen—durf ik hier wel enige tips voor te geven.
De eerste tip is, zorg dat je geluk hebt. Goed, dat is flauw en redelijk cynisch, maar daarmee niet minder waar. Zo had ik al snel een gesprek bij de taalkundeafdeling in Potsdam. Voor die sollicitatie kon ik leunen op mijn promotor omdat hij goed contact had met het hoofd van de sollicitatiecommissie. Bovendien had een van de andere commissieleden deelgenomen aan een panel dat ik had georganiseerd. Voor mijn sollicitatie in Oxford kon ik gebruik maken van mijn ervaring aan het Radboudumc; we hadden allemaal ervaren hoe lastig het kan zijn om twee verschillende werelden bijeen te moeten brengen en dat schept een band. En die functie in Nijmegen had ik ook alleen omdat ik net op het juiste moment mijn proefschrift had afgerond en de broer van een collega betrokken was bij een project. Zonder geluk vaart niemand wel.
En wie nu denkt dat ik het geluk gewoon af heb gedwongen door excellent onderzoek: ik steek zeker niet ver boven het maaiveld uit. Anders dan een aantal collega’s ben ik niet cum laude gepromoveerd en heb ik nog nooit een prijs gewonnen voor mijn scriptie, presentaties, of publicaties.Weliswaar staat een aantal van mijn hoofdstukken in prominente tijdschriften, maar daar was menig revisieronde voor nodig, en daarbij heb ik veel gehad aan mijn begeleiders.
In sollicitaties ging het me ook zeker niet altijd voor de wind. In York was een functie die ik heel graag wilde: een fantastische vakgroep in een prachtige stad. Een van de senior docenten was bijzonder enthousiast en we hebben een uur gepraat voorafgaand aan de sollicitatieprocedure, waarbij ze me uitgebreid van advies voorzag. Uiteindelijk werd ik niet eens op gesprek uitgenodigd, omdat de groep door managers een bepaalde keuze werd opgelegd. Een andere leuke functie ging naar de, overigens meer dan excellente, onderzoeker die gedurende zijn hele promotie met het hoofd van de commissie had samengewerkt. Het zijn factoren waar je als kandidaat geen grip op hebt.
Netwerken
Maar natuurlijk is geluk niet de enige factor, al betwijfel ik dat je minder cynisch wordt als je weet wat de andere belangrijke factor is: netwerken. Ja hoor, het n-woord. Je kunt nog zo goed onderzoek doen, maar al jaren merk ik dat er weinig dingen zijn die zo goed helpen als de juiste mensen kennen en zorgen dat de juiste mensen jou kennen. Het helpt je aan publicaties in de juiste bladen, sollicitatiegesprekken, en uiteindelijk een baan. Het is maar weinig wetenschappers gegeven om zonder netwerk carrière te maken.
Welke conclusies je hier als jonge onderzoeker uit moet trekken? Ga in gesprek: Zorg dat je je werk presenteert op conferenties in binnen- en buitenland; durf die beroemde wetenschapper, jouw idool, aan te spreken of aan te schrijven; zorg dat je aansluiting vindt bij je mede-promovendi, want dat zijn contacten waar je de rest van je carrière baat bij gaat hebben.
En in Godsnaam—en ik kan dit niet genoeg benadrukken—ga een aantal maanden in het buitenland aan de slag. Ik heb een paar maanden in York doorgebracht om fonetiek te leren en later een half jaar in Los Angeles om wat aan mijn kennis van sociologie en antropologie te doen, waarbij ik veel heb samengewerkt met de locals. Je leert op een nieuwe manier naar je onderzoek kijken, doet legio contacten op, en je ziet nog eens wat van de wereld. En geloof me maar dat het goed staat op een CV zodra je gaat solliciteren of probeert een subsidie binnen te halen.
Bedrijf
Een van de studentenpartijen in Groningen roept graag dat de universiteit geen bedrijf is, maar niks is minder waar. Wetenschap is een fantastische wereld, omdat je je leven kunt wijden aan het vergaren van nieuwe kennis; ik kan me weinig dingen voorstellen die zo inspirerend zijn. Maar de wetenschap is geen heilige, ivoren toren waarin je slechts beoordeeld wordt op je prachtige resultaten. Voor introverten is gewoon geen plek; je moet assertief zijn en initiatief willen nemen. Het is een zeer competitieve omgeving, waarbij je net zo goed de concurrentie aan gaat als in elke sector in het bedrijfsleven. Wie zich daar vanaf dag één op instelt heeft een veel betere kans om ook daadwerkelijk de toekomst van de taalkunde te kunnen vormen.
Operation X zegt
Er zijn ook mensen die hun onafhankelijkheid zeer op prijs stellen en die nooit voor een ander zouden willen werken.
Binnen de wetenschap heb je toch wel een aantal mensen dat graag zoveel mogelijk zelfstandig wil zijn en samenwerkingsverbanden liever vermijden. Natuurlijk is het nooit makkelijk voor zelfstandigen om rond te komen, maar het gaat natuurlijk ook om creativiteit en je moet je niche vinden.
Tegenwoordig wordt vooral samenwerking benadrukt, maar niet iedereen wil in grote groepen samenwerken en er zijn genoeg mensen die er behoefte aan hebben sociaal contact te beperken.
Binnen de wetenschap is het belangrijk om te kijken hoe mensen met verschillende behoeftes wel hun plaats kunnen vinden.
Niet eenieder kan of wil bij een instituut of organisatie werken.
Natuurlijk moet eenieder zelf zijn weg vinden en degenen die behoefte hebben aan zelfstandigheid en onafhankelijkheid belopen de moeilijkste weg.
Vaak is echter gewoon schrijven over de problematiek de beste manier om tot een oplossing te komen. Schrijven helpt bij het denkproces.
De oplossingen zijn niet altijd voor de hand liggend. Het is hoe dan ook duidelijk dat de moderne tijd gewoon veel creativiteit vereist van de aanstormende wetenschapper.
Men moet zijn eigen wetenschapswerk relevant weten te maken en te houden.
Dat is een hele opgaaf vooral als men zich bezighoudt met in de maatschappij minder alledaagse onderwerpen.
Mark zegt
Dit is een nuttig stuk, en veel van de adviezen kan ik onverkort onderschrijven. Maar het is duidelijk door een vrij extravert persoon geschreven. Neem bijvoorbeeld dit:
Ik zou dit willen ombuigen. Voor introverten is wel degelijk plek in academia, en iniatief en assertiviteit zijn niet voorbehouden aan de extraverten onder ons. Hier, in aanvulling op Lucas’ punten, zijn drie manieren die goed passen bij mensen met meer introverte trekken en bovendien bijzonder effectief zijn:
1. Mensen aanschrijven (al kort door Lucas genoemd) is waarschijnlijk vele malen effectiever dan een elevator pitch afsteken op een conferentie. Een emailtje naar iemand van wiens werk je veel geleerd hebt doet wonderen. Spreek je oprechte waardering uit voor hun publicaties (te weinig mensen doen dit!) en deel, indien relevant, je eigen recente werk. Vraag om advies vóór het uit is, of deel het met de mensen die je veel citeert als het net uit is. Zo bouw je betekenisvolle relaties.
2. Zorg dat al je werk online zo makkelijk mogelijk te vinden en te lezen is. Via een eigen website kun je al je werk openlijk delen. Goede uni’s hebben ook ‘repositories’ waarmee je je werk makkelijk en systematisch kunt aanbieden. Deel niet slechts de publicatielijst, juist ook de PDFs, die immers geproduceerd zijn met publiek geld. Vuistregel: met elke klik minder die het kost om je artikel te vinden verdubbel je je lezersschare. Zo help je je werk de wereld in.
3. Bloggen is een uitstekende manier om mensen in aanraking te brengen met je expertise en je werk, op je eigen wijze en tijd. De onvermoede vruchten van bloggen tijdens mijn PhD waren onder andere een commentaar in Science, een interview in NRC Handelsblad, talloze gesprekken op conferenties (met extraverten die me benaderden — de introverten stuurden al eerder mailtjes 😉 ), en concrete samenwerkingen. Zo creëer je mogelijkheden voor samenwerking.
Eigenlijk komen deze punten neer op een overkoepelende les, die goed past over Lucas’ uitsmijter over de noodzaak om je voor te bereiden op de competitieve aard van academia: wees zichtbaar. Dat is superbelangrijk. Maar je mag daarbij gewoon jezelf zijn, en de methoden kiezen die het best bij je passen.
Lieke zegt
Interessante inzichten. Ik struikel alleen wat over de uitspraak “Voor introverten is gewoon geen plek.” Introvert is niet hetzelfde als verlegen zijn en heeft vrij weinig te maken met al dan niet assertief of initiatiefrijk zijn, maar vooral met de manier waarop je prikkels verwerkt en van wat voor soort situaties je energie krijgt. Ik denk juist dat veel introverten goede wetenschappers zijn omdat ze goed lange periodes geconcentreerd alleen kunnen werken. En netwerken kunnen introverten ook prima, zolang het maar niet elke dag hoeft.
Mark zegt
Precies!
Lucas zegt
Verkeerde woordkeuze van mij dan. Het ging me namelijk inderdaad om die assertiviteit en het nemen van initiatief; wat Mark zegt: zichtbaar zijn.
Ik ben zelf namelijk helemaal niet extrovert 😉 En veel van de dingen die ik noem in het stuk zag ik enorm tegen op toen ik net begon met promoveren. Maar ik ben blij dat ik me daar doorheen heb geworsteld, want het levert echt wat op. Maar op een conferentie stap ik nog steeds niet gemakkelijk op mensen af 🙂
WebredMiet zegt
Ik volg dit stuk wel. Ik heb geluk gehad in 1998 toen ik de enige valabele kandidaat was voor een projectplaats over dialectologie, de pech dat een proefschrift niet in het takenpakket zat en de pech dat het project in 2005 afliep en er geen plaats meer voor mij was aan de universiteit. Er zijn pogingen ondernomen, en die zijn mislukt. Zo gaat dat. Wel een opmerking over dat ‘zelfstandig zijn’ versus ‘samenwerken’: ik ben nu zelfstandige (vertaler, zzp’er), en ik werk net heel graag samen. Dat beknot mijn vrijheid niet, integendeel. Ik kan namelijk zelf kiezen met wie ik hoe en waarvoor samenwerk. Loopt de samenwerking goed, dan kan dat nog een keer gebeuren. Loopt het niet goed, dan kan ik er zonder problemen voor kiezen om niet meer met die persoon samen te werken. Dat is veel fijner dan altijd alles alleen willen of moeten doen, en je bereikt er ook meer mee. Zelfstandig zijn is je eigen keuzes kunnen maken, niet noodzakelijk alles zelf moeten doen 😉