Door Chris van de Ven en Luck van Leeuwen
Geachte mevrouw Mathijsen,
Uw reactie op onze open brief getuigt van vasthoudendheid die u in principe siert, maar in de praktijk toch enige nadelen heeft. Wij gunnen Van Lennep wel tien standbeelden in Amsterdam en een dozijn straatnamen. Voor zijn schrijverschap, zijn bijdrage aan de verbetering van de hygiëne en het behoud van cultureel erfgoed, zijn erkenning van een buitenechtelijk kind, voor zijn humor en schalksheid. Wij voelen in dat Van Lennep dacht te handelen in vermeend landsbelang. Goed, goed, allemaal goed maar til hem niet op het voetstuk inzake het uitkomen van Max Havelaar. Of het zou een standbeeld moeten zijn voor het smoren van Havelaar.
We poneren twee uitgangspunten, die tezamen alle handelingen en uitingen van zowel Dekker als die van Van Lennep logisch maken.
- Dekker is euforisch in het proces omtrent het eventueel verschijnen van zijn Max. Het schrijven gebeurde in trance en nu de grote Van Lennep zich voor hem inzette, steeg zijn hoop en adrenalineniveau tot ongekende hoogte. Hij zou, als Van Lennep het gevraagd had, ware het noodzakelijk om zijn Max Havelaar het licht te doen zien, zowel linker,- als rechterhand hebben afgehakt.
- Na het lezen van het manuscript was Van Lennep vrijwel direct op zijn qui-vive. Hij onderkende de grootsheid van het werk; bewonderde en sympathiseerde met Dekker en diens aanklacht, maar een brede verspreiding moest worden voorkomen. Nog liever was het hem geweest dat Max Havelaar helemaal niet zou verschijnen.
Tactiek
Steun hiervoor vinden we bij auteurs die zich in deze materie hebben verdiept: zie hiervoor bijvoorbeeld Ik heb u den Havelaar niet verkocht. (2010) Hoewel meerdere auteurs het overvloedige bronnenmateriaal bestudeerden, spelen ze bij u niet of nauwelijks een rol. Denk aan W.F. Hermans, J.J. Oversteegen, Geyl, Du Perron, Menno ter Braak, G.W. Huygens, Van der Meulen en F.W. Driessen. Met hen als getuigen schetsen we het volgende beeld:
- Dekker was in conclaaf met zijn vermogende broer Jan: Hoe te komen tot de uitgave van Havelaar? De armlastige Günst was in beeld als beoogd uitgever. De berooide schrijver werd vanuit Brussel ontboden naar Amsterdam, nadat Van Lennep het manuscript had gelezen. Deze adviseerde hem geld te vragen. Hiermee bewoog hij Dekker in zijn richting. Later schilderde Van Lennep de progressieve atheïst Günst af als onfatsoenlijk en de doopsgezinde De Ruyter als fatsoenlijk. Günst, broer Jan, Van Lennep en Dekker kenden elkaar als leden van de vrijmetselarij. Ook Günst zou wel de schoonheid van het manuscript hebben erkend en het hebben willen uitgeven. Het ‘vervolg’ kwam dan ook bij hem uit: Minnebrieven. (1861, 1861², 1862³)
- Om een uitgave te voorkomen gaat van Lennep allereerst met Van Hasselt en Rochussen in gesprek om Dekker terug naar Indië te sturen of naar… Sint Maarten. In ieder geval weg uit Amsterdam waar volgens Van Lennep sociale onrust dreigde, zodat Dekker daar niet spreken kan (VW X 167). Alles beter dan verschijning van Max Havelaar.
- Als blijkt dat er geen koloniale functie voor Dekker mogelijk is, dan is een uitgave niet meer te vermijden en verandert Van Lennep van tactiek. Velen prijzen Van Lennep omdat hij het mogelijk maakte dat Dekker, betaald, naar Brussel kon om schrijver te worden. Nee, hij werkt hem weg uit Amsterdam en geeft hem een voorschot op de verwachte inkomsten van het boek. Het wordt later terugbetaald door Dekker in de algehele afrekening. Het is geen gulle gift, maar eerder een oprotpremie.
- ‘Om met De Ruyter een contract te kunnen maken […]’ (Jacob van Lennep. Een bezielde schavuit, 454) dicteert Van Lennep een briefopzetje aan Dekker en vraagt hem te tekenen bij het ‘kruisje’. Hij vraagt ook het briefje ‘aangetekend’ terug te sturen en gaat ermee mee naar de notaris om het te laten registeren. Een volmacht, mandaat of last was voldoende geweest. Van Lennep maakte Max Havelaar doelbewust tot zijn eigendom met ‘verbouwingsrecht’: schrappen, afkorten, strepen etc. Dit briefje bracht Dekker in latere rechtszaken in de problemen.
- Zodra Van Lennep het manuscript in eigendom heeft, benadert hij De Ruyter. Van Lennep sluit een contract af en is niet meer ‘juridisch verantwoordelijk’. Hij schuift De Ruyter prominent naar voren als een verlengstuk, een soort onderaannemer, een schild waar hij zich achter kan verschuilen en die hij, als het hem uitkomt, de zwartepiet kan toespelen. De perfecte marionet.
- Multatuli schreef aanvankelijk aan Van Lennep: ‘[…] het boek behoort u. Mag ik het vertalen?’ (VW X 222). En: ‘[…] al de vragen van Frits zie ik niet. […] Er is trouwens niets aan verloren.’ (VW X 229). Twee opmerkingen van hem in zijn euforische, diep en diep dankbare fase in de relatie tot Van Lennep. De grote Van Lennep die het allemaal voor hem gefikst had. Eduard Douwes Dekker in zijn meest glorieuze dagen loopt over van dankbaarheid. Alles zou goed komen. Van Lennep is zijn meester en hij vertrouwt hem in alles. Hij ziet hem als zijn mecenas en verwacht niet een oor aangenaaid te krijgen. ‘Ik heb mijn Max, Ik heb mijn Max’ (VW X 229).
- Van Lennep blokkeert, via De Ruyter, een volksuitgave vanaf de eerste dag. Pas in 1871 toen het niet meer zo veel kwaad kon en het financieel gewin opleverde, kon het wel. En, niet onbelangrijk, ondertussen was Van Lennep… gestorven. Het was Dekker aldoor te doen geweest om een volksuitgave. Zo goedkoop mogelijk met groot lezersbereik. Het moest gelezen worden en niet alleen door hen die volgens van Lennep, ‘tot oordelen bevoegd en in staat zijn’. (VW X 572) Indië werd maar beperkt voorzien en van een vertaling kwam het ook niet.
- Voor Dekker was Max Havelaar niet het doel maar een middel om te handelen om het lot van de Javanen te verbeteren. Hij wilde geen ‘mooischrijver’ heten en Havelaar was geen roman maar een aanklacht, ’t is ‘eene sommatie’. Literatuur van de daad!
Pomp voor je kanis
We voelen ons door vele auteurs gesteund in bovenstaande observaties, waardoor alle puzzelstukjes op hun plaats vallen. We houden vol dat Dekker in deze kwestie een oor is aangenaaid. En niet zo’n beetje ook! U zegt dat het inhoudt dat je iemand voor de gek houdt, iemand bedot. Exact, dat lijkt ons hier het geval! Trouwens, het gebruik van de staande uitdrukking ‘een oor aannaaien’ stoorde u, stoorde u zelfs ‘buitengewoon’. Wij vragen ons af waarom u dit stoort? In uw biografie gebruikt u soortgelijk taalgebruik, zoals: ‘Een veer in de kont’, ‘als pispaal dienen’ en ‘een pomp voor je kanis krijgen.’ J.G.A.A. Gaspar wees daar in een eerder op Neerlandistiek.nl verschenen stuk op.
U geeft als antwoord op onze vraag: wie is de wolf en wie is verslonden? ‘Heel eenvoudig: wie is heden ten dage erkend als de beste schrijver van de negentiende eeuw? Welk boek is er heden ten dage nog in verschillende edities te koop? En wie krijgt heden ten dage nog voor de voeten geworpen dat hij iemand een oor aangenaaid heeft?’ Ja nu! Achteraf, maar niet tijdens het leven van beide mannen. Daar gaat het ons nu juist om. Multatuli is een oor aangenaaid, zo u wilt: in het pak gestoken, in de luren gelegd en heeft er tijdens zijn leven enorm onder geleden. Blijvend geknakt. Anderen hebben hem later grotendeels gerehabiliteerd en het is die rechtvaardiging naar Dekker toe die ons deed opstaan tegen het beeld dat u schetst. Vanaf 1859 was Van Lennep de wolf, Dekker de gekortwiekte, de gesmoorde. Hij bleef dat zijn hele verdere leven. Hij kreeg pas veel later de brede erkenning die hij destijds al verdiende. Door de frustraties die Van Lennep bij hem opriep, groeide Multatuli als schrijver verder in Minnebrieven en Ideeën.
Schrapschuld
Met deze brief willen we u vragen om een en ander toch nog eens te bezien in het licht van wat er is ingebracht. Het is de crux van onze briefwisseling. En dan tot slot nog even terugkomend op het verwijderen van de geloofsvragen en ‘de potloodstreepjes’: Waarom bewaarde u deze majeure vondst voor zo’n klein gezelschap op 3 maart en hebt u het niet wereldkundig gemaakt via een persbericht? Net zoals met de gevonden brieven tussen Multatuli en Van Lennep jr. In de biografie wordt de schrapschuld nog geheel in de schoenen van Van Lennep geschoven. Gaat u hem in de volgende druk nog rehabiliteren, op dit punt?
Hij heeft den Havelaar niet verkocht, en ‘wat waar is moet winnen’! Toch?
Chris van de Ven zegt
Iemand vroeg ons: (Luck van Leeuwen en Chris Van de Ven) “wat zeggen die door jullie aangehaalde auteurs dan over de kwestie Van Lennep-Multatuli?”
Een bloemlezing:
Dekker geeft zelf aan dat Van Lennep zich ‘er meester van heeft gemaakt […] om het te smoren’ (VW X 323-324).
Verder vonden we een aantal uitspraken in ‘Ik heb u den Havelaar niet verkocht’ (2010):
Van Deijssel spreekt van de macht die Van Lennep over Max Havelaar wilde hebben. Hij noemt het draaierige briefje en listig bedachte middelen. (138)
Feisser zegt dat Van Lennep ‘door en door listig is vanaf de eerste dag.’ (90)
Pieter Geyl: ‘Van Lennep moge dan al vanaf den beginne af aan een koop van de Havelaar hebben voorgehad. We hebben er Van Lennep niet van zijn voordeligste kant gezien.’ (144)
Menno ter Braak: ‘Het onwaardige gedoe van Jacob van Lennep, die zich de uitgave aantrok, maar op een dubbelzinnige wijze, die niet pleit voor het plan van de Havelaar.’ (148)
Du Perron: ‘Gemeen, vals en fielterig inderdaad, wanneer hij [Van Lennep] zich volkomen bewust was wat hij deed.’ (148)
G.W. Huygens over de vraag wie eigenaar van de tekst was: ‘formeel [Van Lennep], jawel, maar in juridische aangelegenheden gaat men nu eenmaal uit van formele en niet van morele abstracties.’ (149)
F.W. Driessen: ‘Door van Lennep in de val gelokt […] advocatenslimheid won het […].’ (150)
E.D.D. Dekker: ‘Gy hebt mij laten verzoeken by u te komen.’ (135)
Daarnaast lazen we nog:
Bij J.J. Oversteegen in zijn nawoord op Max Havelaar (315-322), Salamander-editie (1983): ‘Hoe weinig fraai Van Lennep zich gedragen heeft […] tamelijke sluwe patriarch. Juist deze roman, op zijn eenzame hoogte, sprak niet zozeer, of tenminste niet alleen, de beschaafde burger aan, waarvan de literatuur het in die dagen moest hebben, maar had de potentie in zich om een geheel nieuw publiek te scheppen. Dat dit niet onmiddellijk gebeurd is, moet men beschouwen als een gemiste kans, niet alleen voor Multatuli, maar voor de hele Nederlandse cultuur.’
Bij Van der Meulen in zijn Multatuli-biografie (2002): ‘Dubbelspel? Zonder twijfel’ (390), ‘dubbelhartige houding’ (408), ‘een wapen in handen om wijdere verspreiding van de Havelaar te voorkomen’ en zegt dat Van Lennep daar, ‘op alle manieren gebruik van heeft gemaakt’ (409). Ook zegt Van der Meulen dat Multatuli uiteindelijk inzag dat niet De Ruyter maar Van Lennep zelf hem in de weg zat. (432)
En dan hebben we last but not least W.F. Hermans, die In de raadselachtige Multatuli (1987) stelt: ‘Van Lennep probeerde toen met een smoesje het auteursrecht in handen te krijgen. En omdat Multatuli er geen flauw vermoeden van kreeg, dat Van Lennep het boek eigenlijk gevaarlijk vond, lukte dit. Argeloos, op een kattebelletje, stond Dekker heel amicaal z’n auteursrecht af aan Van Lennep, die beweerde dan gemakkelijker met een uitgever te kunnen onderhandelen.’ (76) ‘Dekker zal tot zijn laatste snik blijven geloven dat Van Lennep hem aanvankelijk volledig wilde steunen. Niets daarvan, zoals men ziet: Van Lennep was van meet af aan erop uit een politiek spelletje te spelen met Max Havelaar.’ (74)
Chris van de Ven
PS. Er is nog geen reactie van Mevr. Mathijsen. Of die er komt? Men voorspelt ons van niet. We hopen van wel.