Door Sue Goossens
Onlangs had ik het met een paar collega-onderzoekers uit Nederland over de rechtzaak waarbij Universiteit Maastricht en Universiteit Twente betrokken waren, meer bepaald over de vraag of het goed was om bepaalde opleidingen in het Engels aan te bieden.
Dat is dus geen simpele vraag, vooral in vergelijking met de vraag of beide universiteiten daarmee in strijd zijn met de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (de WHW). Dat kan een rechter gewoon beslissen, zo bleek gisteren althans. Beide instellingen zijn dus niet in strijd met de wet en de rechter was het bovendien met hen eens dat een Engelstalige opleiding psychologie de kwaliteit van het onderwijs ten goede komt en gunstig is voor de internationalisering. Is dat eigenlijk wel ‘goed’?
Spanningen
Ik onderzoek momenteel de complexiteit die je tegenkomt wanneer je nagaat hoe scholen een eentalig, Nederlandstalig talenbeleid implementeren in een meertalige, grootstedelijke context. Het is niet helemaal hetzelfde als wat er bij deze twee universiteiten gebeurt, maar in het huidige debat over de ‘verengelsing’ van het hoger onderwijs zie ik veel concurrerende opvattingen de kop opsteken, alsook de spanning die uit die opvattingen voortkomt. Dat heb ik in mijn onderzoek ook ontdekt en ik vind die spanningen altijd erg interessant.
Ik zal proberen uit te leggen waarom. Stel je voor dat je een enquête mag invullen met enkele uitspraken die je kan beoordelen op een schaal van ‘zeer mee eens’ tot ‘zeer mee oneens’. De vragen zijn van deze aard:
- De voertaal in mijn instelling moet de voertaal van de streek waarin de instelling zich bevindt weerspiegelen
- Wanneer anderen naar mijn instelling komen, moeten ze er wel voor zorgen dat zij de taal van de streek en de instelling spreken
- Ik geef om de mensen in mijn instelling en hun welzijn
- Communicatie met mensen buiten mijn instelling is belangrijk
- Ik probeer anderstaligen te betrekken bij mijn instelling op een manier die voor alle partijen werkt
Gelijkmakend
Je kan bolletjes inkleuren en je mening geven zoals die was op het moment dat je de enquête invulde, maar dat wil niet zeggen dat je dat makkelijk vond om te doen of dat je niet met tegenstrijdige of tegengestelde overwegingen worstelde. Je kan vinden dat Nederlandstaligheid wel degelijk belangrijk is in het Nederlands taalgebied en de instellingen die zich daar bevinden, maar dat de deur openen naar de (wetenschappelijke) buitenwereld waar de voertaal grotendeels het Engels is, ook belangrijk is. Of je vindt het niet wenselijk dat Nederlandstalige studenten er eventueel onder zouden lijden dat zij in dat Nederlands taalgebied geen onderwijs kunnen volgen in die taal, maar dat het ook goed is om te beseffen dat het Engels als lingua franca in veel delen van de wereld ook voor vele anderen een tweede of vreemde taal is. De keuze voor het Engels kan in dat opzicht zelfs gedeeltelijk als ‘gelijkmakend’ worden beschouwd.
Quid met het Nederlands?
Uiteraard valt er voor al deze perspectieven iets te zeggen, anders zou er geen rechtszaak gevolgd zijn voor de Universiteit Maastricht en de Universiteit Twente en dacht iedereen ter wereld er helemaal hetzelfde over, al jarenlang. Er is echter geen een antwoord dat eenduidig ‘goed’ is, en de spanningen tussen deze opvattingen zorgen ervoor dat mensen, onder andere beleidsmakers, docenten en studenten, vaak afwisselen tussen deze en nog andere perspectieven. Bij de beweging van dingen die je kan zeggen (die eenduidig lijken) naar dingen die je kan denken (die al wat minder eenduidig lijken), spelen de spanningen tussen die verschillende opvattingen al een rol, en bij de vertaling van je persoonlijke waarden en normen, opvattingen en overtuigingen naar je gedrag in de praktijk wordt het nog complexer.
In mijn onderzoek merk ik dus dat mensen zich soms gedragen naar een bepaalde opvatting, en een moment later naar een tegengestelde. Ik kan dat illustreren met een persoonlijk voorbeeld. Ik heb Engels gestudeerd en hou enorm veel van de taal. Bovendien vind ik het Engels handig om met verschillende mensen te kunnen communiceren. Van tijd tot tijd vragen familieleden me wat ik nu precies de hele dag uitvreet aan de unief, en dan noem ik mezelf geen ‘doctoraatsstudent’ of ‘promovendus’, maar een ‘PhD candidate’ en heb ik het inderdaad over ‘journals’ en ‘research’. Ik betrap mezelf daar soms op, en dan denk ik: ‘quid met het Nederlands?’. Dat zou je op zich ironisch kunnen vinden, maar hoewel ik om Engels geef, geef ik dus ook om het Nederlands en vind ik het een prachtige taal. Je kan zowel geven om Nederlandstaligheid, als om meertaligheid, alsook om Engelstaligheid en internationalisering. Het is perfect mogelijk om zowel blij te zijn met een universiteit die opleidingen aanbiedt in het Engels, als van tijd tot tijd te proberen om anglicismen en Engelse leenwoorden te vermijden of het vervelend te vinden als anderen ze gebruiken. Ik kan me inbeelden dat dat zelfs kan als je werkt op de Universiteiten van Maastricht en Twente, of als je de rechter bent die de beslissing gemaakt heeft, of de beleidsmaker die de eerste stap zette om destijds het Engels toe te laten.
Impact
Wat ik wil benadrukken is dat er een veelheid bestaat van meningen, opvattingen en daardoor ook gedragingen. Wat een beleid of een rechter doet, is daar een uitspraak over doen, de zaak beslissen en een keuze maken. Dat gaat dan om wat geoorloofd is, maar uiteraard niet om wat ‘goed’ is, aangezien wat we goed vinden om te denken en te doen zich in een staat van chronische tegenstrijdigheid lijkt te bevinden. Ik kan me inbeelden dat de meningen over de ‘verengelsing’ van het hoger onderwijs verdeeld zullen zijn en ik anticipeer menig opiniestuk waarbij sommigen het belang van Nederlandstaligheid zullen benadrukken en daar argumenten voor gaan geven, terwijl anderen het eens zullen zijn met de gerechtelijke uitspraak. Dat is gewoon zo, en beide partijen hebben het recht om na te denken, te debatteren en hun visie te beargumenteren. Ik vind zelf simpelweg dat we tevreden en opgelucht mogen zijn dat er een keuze gemaakt is en dat er nu een juridisch precedent is dat een kader schept waarin andere instellingen ook keuzes kunnen maken in verband met onderwijstalen.
Ik denk niet dat dat wil zeggen dat het Nederlands en de Nederlandstaligen daar per definitie onder zullen lijden, ik ben niet zo zeker of er veel universiteiten zullen volgen in de nabije toekomst. De impact van deze beslissing is nu eenmaal niet eenduidig te voorspellen, en we mogen benieuwd zijn waar het naartoe zal gaan.
Rob Duijf zegt
Ooit was Latijn de ‘lingua franca’ van de wetenschap en het wetenschappelijk onderwijs. Kennelijk was er behoefte aan een gemeenschappelijk medium, waarin wetenschappers en studenten elkaar konden verstaan en begrijpen.
Er is een periode geweest, waarin het ‘bon ton’ was om Frans te spreken; we konden een tijdlang met Duits terecht in de techniek en tegenwoordig is in ‘de westerse wereld’ het Engels de voertaal. Allemaal niets mis mee, lijkt mij, zolang goede gemeenschappelijke communicatie het uitgangspunt is.
Dat bijvoorbeeld studies als psychologie en filosofie, economie en internationaal recht in het Engels worden gegeven, daar kan ik me nog iets bij voorstellen.
Anders is het, als het om taalstudies gaat. Waarom zou ik een Nederlandse taalstudie in het Engels moeten volgen? Het lijkt mij dat studie naar taal en dialecten van taal in die taal moeten worden gegeven, ook omdat de taal cultuurdrager is (overigens los van enige nationalistische verbondenheid). Waarom zou ik ‘Van den vos Reynaerde’ in het Engels moeten lezen? Als ik Engels studeer, lees ik dan Geoffrey Chauser in het Nederlands?
Wouter van der Land zegt
De rechter heeft zich -zoals het hoort- naar de wet gekeken, en daarop oordeel gebaseerd. Engels mag. Maar daarmee heeft zij geen oordeel gegeven over wat goed onderwijs is…. Daar gaat een rechter niet over. Het is dus een fout om die uitspraak te zien als een inhoudelijk oordeel. Er gaat best wel het een en ander mis in de aansluiting van Nederlandse jongeren op het hoger onderwijs, met oog op het vervolg van hun leven! Dat gaat niet om argumenten,maar om feiten…
De perfecte, en vrij makkelijk in te voeren oplossing, is om alle Europeanen tweetalig op te gaan voeden vanaf de kleutertijd en niet meer te spreken van Engels, maar van Internationaals. Engels is in feite ook een soort Esperanto, een heel klein percentage van de woordenschat is Angelsaksisch en dat zijn vooral de huis-tuin-en-keukenwoorden.
Jos Van Hecke zegt
In zijn vonnis in deze maakt de rechter helemaal geen ‘keuze’ (op basis van de wet) en heeft hij absoluut niet gesteld dat de gedagvaarde universiteiten niet in strijd met de wet handelen, nog minder dat zij inhoudelijk maatschappelijk doelgericht het ‘gelijk’ aan hun kant zouden hebben (wat een rechter overigens ook niet toekomt). De rechter heeft hier enkel gesteld dat de dagvaardende partij (BON) onvoldoende bewijs heeft aangebracht dat de betrokken universiteiten (gedagvaarde partijen) in strijd met de wet handelen en laat verder openlijk en duidelijk geheel in het midden (en dus voorlopig volledig onbeslist) of de wet door de betrokken universiteiten wel dan niet zou kunnen zijn overtreden. Dit is wat men zou kunnen noemen ‘rechterlijk om de hete brei heen fietsen’ zij het wel met de bedoeling om geen verstrekkende maatschappelijk gevolgen te verbinden aan een rechterlijke beslissing op grond van een wetsbepaling die door haar algemeenheid en onduidelijkheid niet deugdelijk toelaat dat de rechter thans naar behoren een beslissing ten gronde kan nemen. Het is dus thans aan de overheid en haar uitvoerende organen (onderwijsinspectie) om de desbetreffende wetsbepalingen te verduidelijken en waar nodig concreet in te vullen zodat de rechter in staat wordt gesteld om een juridisch inhoudelijk klare en deugdelijke beslissing ter zake te kunnen nemen.
In het publieke en interpersoonlijke debat spreidt zich dat uiteraard veel breder en vrijer uit maar hoe dan ook is het aan de overheid om beleidsknopen door te hakken en daarbij is het haar niet altijd gegund of – vanuit het oogpunt van deugdelijk en maatschappelijk verantwoord bestuur – toegestaan om tegelijk kolen en geiten te sparen zoals dit in de vrije psychologische ruimte zonder directe maatschappelijke gevolgen meestal wel kan. Overigen is het sparen van kolen en geiten meestal niet de meest aangewezen weg naar degelijke, efficiënte en vruchtdragende antwoorden op en oplossingen voor maatschappelijke vragen of knelpunten. Dit bemerkt men juist in tal van gevallen die zich voordoen in de hedendaagse nationale en internationale politiek, inzonderheid m.b.t. de hedendaagse Europese politiek, onder meer ook in verband met ’talen en cultuur/identiteit kwesties’.
Bas van Stapelberg zegt
Wanneer gaan ze in Engeland of Frankrijk of Duitsland eens een klein, heel klein beetje Nederlands spreken.