Door Lucas Seuren
Deze week kondigde NWO vol trots de lijst met VENI-toekenningen voor 2018 aan. Ruim €38 miljoen werd verdeeld over 154 talentvolle, jonge onderzoekers. Zij krijgen op die manier drie jaar om hun onderzoeksvoorstel uit te werken en hun plannen te verwezenlijken. Het is een geweldige kans voor wetenschappers aan het begin van hun carrière; drie jaar waarin ze hun tijd voornamelijk of zelfs volledig—afhankelijk van het instituut waar ze werkzaam zijn—mogen besteden aan onderzoek van hun eigen keuze. Het is een luxe die de meeste wetenschappers niet gegeven is, en daarmee een belangrijke drijfkracht van de Nederlandse academie. Maar wie goed naar de lijst keek, en ik zag menig Twitteraar die dat had gedaan, viel een enorme leemte op: slechts één van de 154 toegekende beurzen ging naar een taalkundig of letterkundige studie!
Je eerste reactie als neutraal toeschouwer zou kunnen zijn dat er gewoon geen goede voorstellen waren uit hoek van de taal- en letterkundigen. Dat kan natuurlijk gebeuren. Het aantal voorstellen dat wordt toegekend aan de verscheidene disciplines fluctueert jaarlijks, en kleine disciplines, wat taal- en letterkunde toch zouden zijn gekeken naar de wetenschap in brede zin, kunnen dan gerust een keer buiten de boot vallen. En hoewel ik niet kan aantonen dat dit niet zo is, lijkt het me bijzonder onwaarschijnlijk.
Stabiel
Om te kijken hoe sterk die fluctuatie daadwerkelijk is heb ik de VENI-toekenningen van 2013 t/m 2017 onder de loep genomen—vijf jaar klonk wel lekker arbitrair en toch betrouwbaar. Wat direct opvalt is dat die fluctuatie best wel meevalt. Sterker nog, het is opvallend hoe stabiel de VENI-subsidies zijn geweest in die periode.
Eerst de grote cijfers. In de genoemde periode werden er elk jaar gemiddeld 1078 aanvragen ingediend, waarvan er 156 werden gehonoreerd. Dat betekent dat jaarlijks 14,5% van de voorstellen wordt gesubsidieerd, en de spreiding is daarbij minimaal: het slechtste jaar was 2017 met 13,7% en het beste jaar 2013 met 15,6%.
Als we specifiek kijken naar Sociale en Geesteswetenschappen, waar Taal- en letterkunde onder vallen, dan verschillen de cijfers weinig. Het aantal aanvragen ligt jaarlijks rond de 475 waarvan er 59 (12,4%) worden toegekend. Het meest succesvolle jaar was 2016 met een honoreringspercentage van 13,4% en het slechtste jaar was 2017 toen het op 9,9% bleef steken. Een ding valt daarbij wel op: tot 2016 lag het aantal aanvragen rond de 460, maar in 2017 werden voor SGW 547 aanvragen ingediend. Met andere woorden, 2017 was een slecht jaar, doordat er gewoon veel meer was ingediend.
Geesteswetenschappen
Hoe doen de geesteswetenschappen het in dit alles? Ook dat is vrij stabiel. Jaarlijks werden er 25 voorstellen gehonoreerd—ik weet niet hoeveel er waren ingediend—waarbij 2016 een uitschieter was met 32 succesvolle aanvragen. Het aantal dat de geesteswetenschappen binnen SGW voor zijn rekening nam fluctueert wel wat sterker. Gemiddeld lag dat in 2013-2017 op 43,3%, maar dat varieerde van 38,7% in 2015 tot 52,5% in 2016. De rol die de humaniora spelen loopt dus nogal wat uiteen, maar het is duidelijk een belangrijke pijler.
Maar, en hier is de cruciale maar, de rol van de taalkunde en letterkunde is in die periode vrij stabiel geweest. Hoewel letterkunde nooit een grootse speler is geweest, werden er altijd wel twee tot vier subsidies toegekend. De taalkunde was nog veel belangrijker. Het slechtste jaar was 2015 toen maar vier taalkundige aanvragen werden gehonoreerd, maar gemiddeld werden er in die periode van vijf jaar jaarlijks zeven VENI-subsidies toegekend aan taalkundige onderzoeken. Met andere woorden, de taal- en letterkunde waren samen goed voor 30 tot ruim 40% van de geesteswetenschappelijke VENI-subsidies! Het is moeilijk te geloven dat twee vakgebieden die gezamenlijk door de jaren heen zo succesvol zijn geweest, van het ene op het andere jaar vrijwel geen goed voorstel meer aangeleverd krijgen.
Problemen
Als het niet aan de kwaliteit van de aanvragen ligt, dan ligt logischerwijs het probleem in de beoordeling. En daar is het natuurlijk gissen wat de oorzaak is. Ik las op een Facebookdiscussie dat de taalkundigen in de reviewcommissies elkaar het licht in de ogen niet gunden; onderzoekers die zo goed zijn in ruziemaken dat ze liever geen geld hebben voor de taalkunde, dan geld voor andere disciplines dan de hunne. Het lijkt me erg cynisch, en hoewel taalkunde zeker een reputatie heeft opgebouwd in de vorige eeuw rond ruziemaken, mag ik hopen dat we allemaal wel iets professioneler te werk gaan.
Een andere mogelijke verklaring is de nieuwe opzet. De geesteswetenschappen en sociale wetenschappen worden tegenwoordig gezamenlijk beoordeeld. Dat is op zich geen probleem, maar wel als de taalwetenschappers hun score niet koppelen aan die in de sociale wetenschappen: als psychologen standaard voor de beste voorstellen een 10 geven, terwijl taal- en letterkundigen daar 8’en aan toekennen, dan vallen we buiten de boot. In een Twitterdiscussie stelde een panellid dat ze inderdaad verkeerd waren geïnformeerd, wat de resultaten kan verklaren. Als dat echt de verklaring is merken we dat snel genoeg, want bij de opkomende Rubiconrondes zullen commissies nu beter weten, en zou de natuurlijke balans hersteld moeten zijn.
Vergetelheid
Wat de oorzaak ook moge zijn, we moeten koste wat het kost voorkomen dat dit een trend wordt. Waar Nederland in de jaren 80 nog het grootste bastion was voor de taalwetenschap buiten de Verenigde Staten, raken we op deze manier in de vergetelheid. De literatuurwetenschap is even goed een belangrijke pijler geweest van de Nederlandse academie, zeker in een land met een literaire geschiedenis als die van Nederland. Taal is niet alleen een van de essenties van menselijke cultuur, het is wat die cultuur, wat onze moderne samenleving mogelijk maakt. Wie taal negeert, negeert wat het is om mens te zijn. En voor disciplines die dat als hun centrale onderzoeksgebied omschrijven, lijkt me dat een bijzonder slechte ontwikkeling.
Erratum: Een eerdere versie van deze column claimde dat er helemaal geen VENI’s in de taal- en letterkunde waren. Maar een studie van Bram Caers (Universiteit Utrecht) naar censuur in de zuidelijke Nederlanden in de 16e eeuw heeft wel degelijk ook een letterkundige insteek.
msvandermeulen zegt
Ik vind de verklaring dat het taalwetenschappers elkaar het licht in de ogen niet zouden gunnen sowieso onbevredigend, want die verklaart niet waarom het opeens nu zoveel slechter is. Of zouden de relaties binnen een jaar zó sterk zijn verslechterd?
mark zegt
Als ik het goed begrijp is het wel één van de eerste keren dat de panels meer op (nauwe) discipline zijn ingedeeld — bij mijn Veni-interview in 2014 bijvoorbeeld had ik maar 2 taalkundigen en de rest waren andere (geestes)wetenschappers. Mocht het zo zijn dat een panel onderling moeilijk tot consensus komt over wat kwaliteit of ‘goede’ taalkunde is, dan kunnen de scores voor de voorstellen die ze beoordelen relatief lager uitkomen, waarmee ze zichzelf als discipline helemaal wegcijferen. Vergelijk dat met een panel dat samen overeenkomt om de voorstellen relatief te beoordelen maar absoluut gezien lekker hoog te gaan zitten, rekening houdend met dat andere panels dat ook doen.
Maar los van de (cynische) mogelijkheid dat het panel het echt intern oneens was kan het ook zijn dat het panel meer conscentieus was dan andere panels. Het is een soort prisoners’ dilemma, waarin elk panel dat een beetje strategisch nadenkt in de verleiding zal zijn om de gemiddelde scores wat op te schroeven, en panels die dat niet doen in het nadeel zijn. Als NWO er vanuit is gegaan is dat je rankings per panel gewoon op één hoop kunt vegen en domeinbreed kunt interpreteren is dat een grote stap in geloof!
Lucas Seuren zegt
De vraag is dus, waar is het misgegaan. Ligt de fout bij NWO zelf? Is dit iets wat de commissies intern moeten aanpakken? Hoe komt NWO tot de definitieve beslissing en hoe kunnen we zorgen dat dit zo goed mogelijk recht doet aan de kwaliteit van de ingediende voorstellen en de relatieve bijdrage van de verscheidene disciplines.
Het moet niet zo zijn dat volgend jaar iedereen maar 10en gaat uitdelen (of wat voor scores ook maar relevant zijn), puur om te zorgen dat er geld naar hun discipline gaat. Die inflatie is de wetenschap absoluut niet bij gebaat. Net zomin wil je dat bepaalde disciplines niet meer indienen of niet meer willen reviewen, omdat NWO ze toch negeert.
Marc van Oostendorp zegt
Ik heb begrepen dat de ‘kleine omvang’ van de taal- (en letter-)kunde ook een rol heeft gespeeld, al weet ik niet hoe men de omvang van een vakgebied heeft vastgesteld. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat er meer archeologen dan taalkundigen zijn, en zelfs als dat zo is: het aantal beoefenaren van een vak aan universiteiten is in Nederland gerelateerd aan het aantal studenten dat zo’n vak trekt, want dat is een criterium voor financiering van de eerstegeldstroom. Het lijkt me niet goed om dat criterium nu ook in de derdegeldstroom te laten gelden en dus onderzoeksgeld te relateren aan succes in het aantrekken van studenten.
Berthold van Maris zegt
Graag een voorbeeld van een taalkundige dan wel literaire aanvraag die gehonoreerd had kunnen cq moeten worden.
Lucas Seuren zegt
Ik wil mijn collega’s gerust om hun voorstellen vragen, maar dat lijkt me niet heel zinnig. Er zijn altijd meer voorstellen die gehonoreerd zouden kunnen en moeten worden, dan financieel haalbaar is. Dat geldt voor elk vakgebied. Na wat ik van collega’s hoor durf ik er gif op in te nemen dat er voorstellen waren die probleemloos VENI-waardig waren.
Dat is dan ook niet het punt. Zoals ik al zeg, ik heb geen bewijs dat het niet eerlijk is verlopen. Maar het is erg onaannemelijk dat de al jaren sterkste discipline binnen de geesteswetenschappen (taalkunde) van het ene op het andere jaar buiten de boot valt. Het moet niet zo zijn dat door samenvoegen van geesteswetenschappen met sociale wetenschappen, excellente onderzoekers in de eerste categorie plots minder of zelfs geen mogelijkheden meer krijgen. Dat moet gewoon in de toekomst voorkomen worden. De wetenschap en de maatschappij hebben geen baat bij disciplinaire oogkleppen.
mark zegt
Berthold, NWO geeft alleen info over succesvolle aanvragen, en de meeste aanvragers zullen het pijnlijke feit van hun gestrande aanvraag niet van de daken schreeuwen… Dus dat wordt moeilijk.
Op rond van eerdere slagingskansen is het redelijk om aan te nemen dat er 20-30 aanvragen van jonge taalkundigen waren. Kleine kans dat daar echt geen goede mensen en voorstellen bij zaten, zeker omdat er al zelfselectie plaatsvindt voor het aanvragen.
Lucas zegt
Ik weet niet hoe het bij andere instituten werkt, maar in Groningen vindt er bovendien selectie plaats door een talentbureau of hoe dat ding ook maar heet. Dus goede kandidaten worden uitgebreid ondersteund door experts in subsidieaanvragen, en mensen die minder kansrijk zijn wordt geadviseerd om nog even te wachten en krijgen daarna de nodige ondersteuning.
Je mag er dus van uitgaan dat ondeugende voorstellen inhoudelijk van hoog niveau waren en de kandidaten ook toppers.
Berthold van Maris zegt
Oke, jammer.