Jeugdverhalen over joden (1)
Door Ewoud Sanders
Vorig jaar promoveerde ik op een onderzoek naar jeugdverhalen over jodenbekering. In mijn proefschrift, getiteld Levi’s eerste kerstfeest, worden 13 katholieke en 67 protestantse bekeringsverhalen samengevat en geanalyseerd. Inmiddels heb ik nog een paar van die verhalen gevonden. Daarnaast vond ik nog allerlei andere jeugdverhalen over joden. De komende tijd zal ik die hier beschrijven, grotendeels in hetzelfde format als in mijn proefschrift.
Hier als eerste Het Paaschfeest van Roosje Breetveld, een protestants zondagsschoolboekje uit 1878 waarin joden worden beschreven als onbetrouwbaar, leugenachtig, luidruchtig, vrijpostig en materialistisch. De moraal van dit bekeringsverhaal is: als een zaadje goed is geplant kan het nog laat tot bloei komen.
Herkomst en drukgeschiedenis
H. Karssen (1845-1916) was godsdienstonderwijzer in Amerongen (Utrecht). Hij was verbonden aan de Nederlandse Hervormde Kerk in het nabijgelegen Overberg. ‘De heer Karssen’, schreef De Telegraaf op 16 december 1916 in een korte necrologie, ‘is als schrijver van verschillende Christelijke boeken algemeen bekend, terwijl zijn scheurkalender steeds gereede afnemers vond.’ Het ging om de Bijbelschen Scheurkalender voor Oud en Jong.
Karssen publiceerde minstens twaalf jeugdboeken, voor verschillende uitgevers. Sommige zijn vertalingen / bewerkingen uit het Frans (‘een verhaal naar het Fransch’) en het Engels (‘eene Amerikaansche geschiedenis’). Het Paaschfeest van Roosje Breetveld lijkt een oorspronkelijk verhaal te zijn. Het verscheen begin april 1878 – in de aanloop naar Pasen – bij uitgeverij Höveker & Zoon in Amsterdam en beleefde één druk.
In 1886 werd het boek in prijs verlaagd. In november 1910 werden de laatste exemplaren verkocht door ze op te nemen in een ‘Gelegenheids-Pakket’: een bundel christelijke jeugdboeken en prenten (‘Voor de kinderen geen beter Cadeau’).
Uitgebreide samenvatting
Roosje Breetveld is elf jaar als zij met haar ouders, broertjes en zusjes een verdieping betrekt boven een zondagsschool in een niet nader genoemde stad. Tegen het bestuur van de zondagsschool zegt vader Levi Breetveld dat hij oudheden verkoopt. Dat blijkt al snel een leugen te zijn. Samen met zijn vrouw Sara en hun kinderen Mozes, Levi en Racheltje treden zij op in kroegen: zij zingen, dansen en bespelen instrumenten.
Roosje bespeelt eveneens een instrument, maar zij komt niet graag in kroegen, want dan wordt zij betast en aangesproken door dronken klanten. In plaats daarvan blijft zij liever bij haar jongste broertje Sjaak, ‘een arme idioot’ die niet kan praten.
Het is een vies, armoedig gezin. ‘Moeder Sara was tamelijk slordig en vuil, en Mozes met zijn broertjes en zusjes vergaten ook de reinigingen der wet.’ Roosje ziet er anders uit. ‘Wanneer zij netjes was aangekleed en zindelijk was gewasschen, dan bleek Roosje een beeldschoon meisje; doch die noodige reiniging had gewoonlijk alleen op Sabbat plaats.’ Zij heeft zwarte krullen en een heldere oogopslag.
Het bestuur van de zondagsschool wil het gezin Breetveld zo snel mogelijk weg hebben, maar er is een huurcontract getekend en daardoor kan het gezin zes weken op de etage blijven wonen.
Kort voor Pasen gaat Roosje een keer luisteren bij de zondagsschool. Er wordt een verhaal verteld over hoe de joden vroeger in het Heilige Land Pasen vierden. Tegen de docent zegt Roosje: ‘Als vader merkt dat ik geluisterd heb naar het vertellen, dan zal hij mij slaan, want hij zegt, dat al wat de Gojim (de Christenen) vertellen van God en van den godsdienst leugen is, en dat ik vervloekt zal worden door God en door mijne ouders, wanneer ik naar hen hoor.’
Toch blijft ze luisteren en ze is tot tranen toe geroerd. Aan het eind zegt de docent: ‘O kinderen, hoe gaarne zou ik wenschen, dat gij allen dien Jezus eenmaal lief kreegt, en dat ook gij, Roosje, Hem leerdet aannemen als uw Zaligmaker, als den Messias aan uw volk beloofd.’
Vader Breetveld schrikt als Roosje vertelt wat zij gedaan heeft. Ze gaat een paar weken later wel mee naar de synagoge, maar de dienst zegt haar niets. Vader Breetveld noemt haar een ‘ondeugend, lui nest’ en mishandelt haar. ‘Ze kreeg meer slagen dan boterhammen dien avond.’ Dit brengt Roosje niet op andere gedachten. ‘Juist die klappen en die honger waren oorzaak, dat zij meer dan anders aan de Paaschfeesten en het goede land Kanaän dacht, en aan dien Jezus van Nazaret, die aan een kruis had gehangen.’
Na zes weken verlaat het gezin Breetveld de etage, want ze zijn bang dat Roosje verder door de leer van de verachte gojims zal worden besmet. ‘Het geslacht der schijnheilige Israëlieten was nog niet uitgestorven, die wel de grootste onrechtvaardige daad durfden verrichten met den onschuldigen Jezus te doen kruisigen, en die toch aarzelden om in het rechthuis van Pilatus te gaan, uit vrees van zich te verontreinigen in het huis van dezen heiden.’
Maar het door de ‘Heer uitgestrooide zaad’ blijft niet zonder vrucht. ‘Het ontkiemde langzaam, maar zeker.’
Dat blijkt tien of vijftien jaar later. De ouders van Roosje zijn al gestorven en zij zorgt alleen voor haar achterlijke broertje Sjaak. Roosje verkoopt fruit en snoepgoed op straat maar is zo ziek dat zij op een dag op bed moet blijven liggen. Als ongeruste buurtbewoners bij haar komen kijken, vraagt zij om een predikant. ‘Verwonderd staarden de menschen haar aan. Een predikant? Maar Roosje, gij zijt immers Jodin, zult gij niet liever een rabbijn bij u zien? Neen, neen, sprak Roosje, een rabbijn kan mij niet helpen; och als gij mij lief hebt, doet dan hetgeen ik vraag.’
Tegen de predikant zegt Roosje: ‘Reeds als kind, mijnheer, heb ik leeren inzien, dat ons volk niet meer was wat het geweest was. Tot dit begrip ben ik gekomen door het onderwijs, dat aan de kinderen van de Zondagschool gegeven werd en dat ik op zekeren avond bijwoonde. (…) De onderwijzer had verteld, dat door de zonden van ons volk, door de verwerping van Jezus van Nazaret, wij over de aarde verstrooid waren, en geen heerlijke Paaschfeesten meer mochten vieren in ons goede land.’
Op haar verzoek vertelt de predikant Roosje meer over Jezus. ‘Het hart van deze vrouw was geopend, de akker was bereid, maar het zaad was tot nog toe niet in genoegzame hoeveelheid aanwezig geweest. Nu het met volle handen werd uitgestrooid, ontkiemde het wonderlijk snel.’
In de twee dagen dat Roosje nog leeft ‘stromen de schatten van Gods genade haar toe’. Haar laatste woorden luiden: ‘Lieve, dierbare Heere Jezus, o bedek Gij met uw albetalend bloed mijne zonden. (…) Neem mij op in uw zaligen hemel, opdat ik daar het heerlijke Paaschfeest moge vieren, waarnaar mijn ziel zoolang heeft gedorst.’
Niet lang daarna sterft ook haar broertje Sjaak, in een ‘idiotengesticht’.
Doelgroep en receptie
Volgens advertenties van uitgeverij Höveker & Zoon was Het Paaschfeest van Roosje Breetveld bedoeld als geschenk voor zondagsscholen. Van deze titel is één zeer beknopte bespreking aangetroffen. ‘Al teekent dit kinderboekje een Paaschfeest’, oordeelde De Bazuin in 1878, ‘het is in alle tijden zeer waardig gelezen te worden, en zal ten alle tijde voordeel aanbrengen.’
Van dit boekje is slechts één exemplaar bewaard gebleven in een openbare collectie: bij de universiteitsbibliotheek van Groningen. Voor (matige) foto’s van dit exemplaar, zie hier.
Laat een reactie achter