Door Lucas Seuren
De wereld is vol adviesboeken over hoe je een goed gesprek kunt voeren. Dit is met name handig voor de mensen onder ons die moeite hebben om met vage kennissen of wildvreemden een gesprek te voeren. Maar wat me keer op keer opvalt is dat veel van die adviezen loodrecht staan op de praktijk; daarmee wil ik niet zeggen dat het slechte adviezen zijn—al zitten die er zeker tussen—maar ze zijn niet per se karakteristiek voor een goed gesprek. Het zijn adviezen om aardig gevonden te worden. Ik zal in een korte reeks wekelijkse artikelen zeven adviezen onder de loep nemen, waarbij ik ze vergelijk met de dagelijkse praktijk. Vandaag: Maak oogcontact.
Mens als dier
Oogcontact is een van de meest bijzondere aspecten van menselijke interactie als we kijken naar andere diersoorten. In het dierenrijk kan oogcontact verschillende betekenissen hebben. We denken vaak aan dreiging of dominantie, maar het kan bij verschillende primaten ook gebruikt worden in verzoening en andere vormen van vriendelijke interactie. Duidelijk is in ieder geval dat dieren niet standaard oogcontact hebben als ze interacteren.
Mensen hebben een voordeel over andere dieren, dat is namelijk ons oogwit. Doordat de pupil omringd wordt door dat oogwit kunnen we erg eenvoudig blikrichting inschatten van andere mensen. Hierdoor kan blikrichting een belangrijke rol hebben in sociale interactie. Maar die rol lijkt niet universeel dezelfde. Zo lieten Rossano en collega’s zien dat bij een Mayaanse gemeenschap luisteraars geen oogcontact maken tijdens gesprekken, maar hun blik neutraal hielden.
Feestjes
Maar de meesten van ons wonen geen feestjes bij in Mexico, dus laten we ons richten op oogcontact in de Westerse gemeenschappen. Wat doen we als we oogcontact maken met onze gesprekspartners en wanneer maken we oogcontact? Om die vragen te beantwoorden moeten we eerst een onderscheid maken tussen spreker en luisteraar: sprekers kijken op andere momenten naar de luisteraar en vice versa. Vervolgens moeten we kijken naar het soort taalhandelingen dat de spreker uitvoert, want voor verschillende handelingen gelden verschillende normen.
Laten we uitgaan van de luisteraar—dat is immers de rol die alle communicatie-adviezen ons vaak toedichten. Wanneer kijken luisteraars naar de spreker en wat doen ze door op die momenten oogcontact te zoeken? Uit studies van Rossano blijkt dat als een spreker een verhaal begint te vertellen, luisteraars vaak naar de spreker kijken, en dit lijkt normatief te zijn. Met andere woorden, luisteraars behoren te kijken, en sprekers zoeken ook oogcontact. Dit heeft mogelijk te maken met beschikbaarheid: door te kijken naar de spreker laten we zien dat we beschikbaar zijn om een langere beurt, een verhaal, te ontvangen—dat we onze aandacht bij de spreker hebben.
Tijdens een verhaal is continu oogcontact niet per se aan te moedigen. Sprekers gebruiken hun lichaam om een verhaal uit te beelden, en het is soms noodzakelijk om te kijken naar wat de spreker doet. Sprekers kijken bovendien zelf ook niet continu naar de luisteraar—verre van zelfs—en het is zaak te weten wanneer je de blikrichting van de spreker moet volgen. Daar hoef je je overigens niet druk over te maken, we volgen vrijwel automatisch de blik van anderen.
Voorzichtig
Maar die norm geldt niet bij regelmatigere beurtwisseling. Dat wil niet zeggen dat we geen oogcontact maken, maar het heeft een iets andere functie. Veel gedetailleerd onderzoek ontbreekt hier nog, maar duidelijk is dat oogcontact zinnig is als we een bepaalde activiteit aan de gang willen houden. Als een spreker klaar lijkt, en we houden oogcontact, dan suggereren we dat de spreker nog niet klaar is, en moedigen we hem/haar indirect ook aan om door te gaan.
Wie nu denkt dat oogcontact dus goed is, moet zich even goed realiseren wat die laatste zin betekent. Een goed luisteraar hoort niet alleen wat de ander zegt, maar luistert actief. We moeten dus doorhebben wanneer een spreker klaar is met een activiteit. Als we oogcontact houden op het verkeerde moment, kan dat overkomen als een gebrek aan aandacht. Dus wie oogcontact zoekt, moet ofwel zelf actie ondernemen om een activiteit aan de gang te houden, of erop beducht zijn dat er een ongemakkelijke stilte gaat volgen.
Dit alles werkt weer anders als we op een feestje in een groepje staan. Met een gesprekspartner heeft oogcontact deel een andere functie dan wanneer er meer mensen zijn. Maar ook hier lijken aandacht en beschikbaarheid weer de cruciale concepten. Door een van de gesprekspartners aan te kijken, laat je zien dat je aandacht op die persoon gericht is. Je behandelt met je blik dus die gesprekspartner als spreker. Het effect hiervan is niet te onderschatten: iemand die spreker wil worden, maar geen oogcontact kan maken, trekt zijn of haar beurt vaak snel weer in.
Aandacht
Al met al lijken de intuitieve en sociaal-psychologische adviezen over oogcontact ondersteund te worden door de huidige stand van onderzoek. Door te kijken naar de spreker laten we zien dat we onze aandacht erbij hebben, dat we beschikbaar zijn voor een verhaal of verdere interactie, dat we geïnteresseerd zijn.
Daarmee is natuurlijk nog niet gezegd dat je continu de ander letterlijk in de ogen moet kijken; soms kijken we slechts naar de ander, in plaats van dat we die ander echt recht in de ogen kijken. Het verschil is helaas nog te weinig onderzoek naar, maar het feit dat mensen Skype als prettig ervaren omdat ‘ze veel oogcontact hebben’, terwijl oogcontact bij voorbaat is uitgesloten, suggereert dat we er nog wel het een en ander aan moeten onderzoeken. Maar oogcontact zoeken en je niet continu laten afleiden door de omgeving is dus een goed begin voor een goed gesprek.
Henk Wolf zegt
Een paar jaar geleden is door een ongeluk mijn rechteroog beschadigd geraakt. Het heeft nu de neiging naar rechts te blijven kijken en ik moet moeite doen om beide ogen samen om iets te richten. Dat is een handicap in de communicatie, heb ik gemerkt. Waar ik vroeger gemakkelijk woordeloos een beurtwisseling kon onderhandelen, moet dat nu vaak veel explicieter. Mensen weten namelijk niet meer of ik ze nu aankijk. Ook bij het college geven is het soms lastig dat studenten niet weten of ik ze aankijk. Ik heb me ondertussen al aangewend om in een-op-eengesprekken m’n rechteroog maar dicht te houden.