Door Jos Joosten
Vanochtend vroeg was het het eerste berichtje dat ik zag. Dichteres Clara Haesaert is overleden. Zelf heb ik Clara pas op latere leeftijd leren kennen – enfin, wat is latere leeftijd voor iemand die uiteindelijk 94 jaar oud werd? Ze was begin zeventig toen we in contact kwamen. Ik stond aan de aanvang van het onderzoek voor mijn Walravens-boek en zocht een plek in Brussel om rustig het grote familie-archief te kunnen doorvlooien. Clara bood uitkomst: in de zomermaanden van 1996 verbleef ik zo in het souterrain van haar Stichting Diapason, aan de Chazallaan vlakbij het Josafatpark.
De eerste rondleiding herinner ik me goed. De ruime ruimte was in gebruik als archief en opslagruimte. Tussen de vele dozen en stapels papier was het even zoeken, maar er stond een comfortabel bed en een werkende PC. En enthousiast leidde Clara me naar de achterruimte met een keukentje én een doucheruimte. ‘Ik weet dat jullie Hollanders minstens een keer per dag douchen of baden.’
Omdat ze meende dat een jongeman niet wekenlang in zijn eentje tussen stoffige papieren moest zitten, stond ze met regelmaat voor de deur om een uitje te maken. Naar de Archiduc, de Cirio en naar Watou. De terugrit daarvandaan was memorabel. Clara was nog altijd een goede chauffeuse, maar tijdens de terugrit door de donkere Westvlaamse nacht reed ze voor haar doen opmerkelijk onzeker. Ze klaagde dat haar zicht zo ’s avonds stilaan toch wel erg slecht aan het worden was.
Aangekomen in Brussel stelde ze vast dat ze bij het instappen vergeten was haar zonnebril af te zetten. Even was ze beduusd en bozig: ‘Had u dat dan niet gezien, Sjos?’. Nee, dat had ik niet. ‘Enfin, da’s eigenlijk een grote meevaller’, stelde ze meteen erna tevreden vast.
De laatste jaren werd ze regelmatig betiteld als de ‘grande dame’ van de Vlaamse poëzie. Ik weet niet of zij het officieel gered heeft tot ‘oudste levende Nederlandstalige dichter’, maar eigenlijk past haar dat niet. Mij leek ze juist altijd een jonge vrouw gebleven. Licht-flirterig, alomaanwezig, vol interesse voor de actualiteit in literatuur en wereld. Ook voor wat nieuw en onbekend was. Ik herinner me dat ze me belde, toen ik in De Standaard der Letteren een recensie had gepubliceerd over het poëziedebuut van Paul Bogaert. Nieuw werk van een bijna 45 jaar jongere dichter: ze kocht het, las het en vond het schitterend.
Haar eigen poëzie heb ik eigenlijk pas door mijn kennismaking met haar leren kennen. Zelf was ze apetrots dat ze opgenomen was in Komrij’s dikke bloemlezing en in Brussel deed ze me Levenlang het vermoeden kado, de keuze uit haar werk die het Poëziecentrum enkele jaren eerder (in 1993) had uitgegeven. Ik pak het exemplaar uit de kast. Voorin lees ik de poëtische opdracht voor mij en dan herlees ik her en der wat gedichten. Steeds blijf ik nu haken bij het gedicht ‘Zo’.
zo laat ik de woorden op mij af komen
in eenvormigheid in enkelvoudighheid
in dubbelzinnigheidzo laat ik de vriendschap op mij af komen
in alle verscheidenheid
in alle openheid
Zo las ik het nog niet eerder, maar zo was het.
Manfred zegt
Mooi.