Door Jos Joosten
Tijdens de bezetting was er een bepaald deel van de orthodox-christelijke zuil dat meende dat verzet tegen de Duitsers ontoelaatbaar was. Zij stelden vast dat God de bezetting had toegelaten, en daar ook Zijn reden voor had: de zonden van de inwoners van het land. Blijkbaar was het Gods wil, verzet-plegen zou derhalve tegen Zijn wil ingaan.
De geschiedenis herhaalt zich, zoals bekend, eerst als tragedie dan als komedie. En komediant van dienst in de huidige protesten aan de Nederlandse universiteiten is de Rotterdamse hoogleraar sociologie Willem Schinkel. Zijn uitgebreide betoog, in De Groene Amsterdammer, waarom hij niet meedoet aan de protesten, vertoont opmerkelijke overeenkomsten met de opvattingen van het orthodox-christelijke smaldeel tijdens de oorlog: de huidige klagers hebben het er zelf naar gemaakt, het is hun eigen schuld en verzet plegen is ongewenst. Als je je die parallel realiseert, valt je ineens het zalvende kanseltoontje op van Schinkels artikel, te beginnen met de even hautaine als onnozele disclaimer: ‘Dat ik niet meedoe is niet relevant, maar misschien dragen mijn redenen bij aan andere, betere eisen.’
Bezwaren tegen werkdruk, tegen kromme en knellende financiële constructies? Wij – of beter gezegd: ‘jullie’ – hebben het allemaal zelf naar gemaakt.
Waar ikzelf vooral ploeterende collega’s – jong en oud in elk geleding – zie, van juniordocenten tot faculteitsdecanen die veelal tegen klippen op hun dagelijks werk proberen te doen, ziet dominee Schinkel slechts machinaties van zichzelf instandhoudende structuren, in se kwaadwillende sukkels die ook nog eens weigeren te reflecteren op hun werk op de Academie, de “universiteit die institutioneel seksisme en racisme reproduceert met een hardnekkigheid die elders moeilijk te vinden is.”
Een plek waar dus veel te veranderen valt, zou je zeggen en waar je binnen de huidige omstandigheden helemaal niet wíl werken. Nou dat laatste, dat is dus niet zo (en let ook even op het bekende preek-truukje dat Schinkel vaker gebruikt, genre ‘Mensen vragen mij vaak…’)
‘Ik krijg soms ook als reactie: “Als je het hier zo haat, waarom ga je dan niet weg?” Maar het punt is: vrijwel iedereen houdt van de universiteit en haat het hier, leert te haten. Haat iedereen die minder, ander, onder is; iedereen die meer, beter, boven is; haat zichzelf, dat haat, dat altijd maar onzeker blijft, altijd weer bevestiging wil, altijd aandacht, altijd reputatie.’
Een woordenwarboel (die ik qua toonzetting opnieuw zeer herkenbaar vindt uit de godsdienstlessen, op het moment dat de verlichte pater van dienst even niet uit de voeten kan met een kritische vraag van een leerling) met uiteindelijk nog geen begin van een antwoord op de gestelde vraag.
Weinig geschreeuw, maar wel veel wol dus, in dit artikel dat Schinkel voor alle zekerheid netjes policor inbedt, waarin hij wat Amerikaanse wetenschappers citeert, een keertje Marx. Het symbolisch geweld van Bourdieu (kijk, ik kan het ook!) heeft hij goed onder de knie.
Ik vat voor de vermoeide lezer zijn betoog even handzaam samen. Willem Schinkel voert geen actie; Willem Schinkel sust zijn geweten met een principieel stuk; Willem Schinkel blijft zitten waar hij zit, zijn hoogleraarssalaris ontvangen en zijn ding doen.
En áls er dan straks een decaan of rector-magnificus gezocht wordt, kan hij in elk geval met een gerust gemoed laten weten dat hij in 2018 niet met dat belachelijke rooie lapje vilt heeft rondgelopen.
‘Maar weet je, ik vertrouw jullie niet.’
Ik zou zeggen: speak for yourself, padre.
DirkJan zegt
Ik ken die hele Willem Schinkel niet, kan hem ook niet plaatsen, maar ik had eerder al zijn verhaal gelezen en vond er toch aanvaardbare en heldere aanknopingspunten in: Meer geld voor de universiteit betekent nog meer productiviteit, nog meer werkdruk, nog meer competitie zonder dat de bureaucratie van de universiteit verandert: de universiteit moet veranderen, niet de overheid. Maar Joosten gaat nergens, maar dan ook nergens in op zijn betoog en blijft steken in een kwaadaardig godwin-angehaucht ad hominem. Ik heb geen idee waarom.