Door Piet van Sterkenburg
Marten van der Meulen, Fieke Van der Gucht, Robbe Verlinde en Willem Van Beylen, Het groot Nederlands Vloekboek. Slimmer schelden en vaardiger vloeken. Lannoo. Tielt 2018. ISBN 978 94 014 5341 7. Prijs 24,99 euro
Fieke Van der Gucht, Marten van der Meulen, Robbe Verlinde en Willem Van Beylen, Het groot Vlaams Vloekboek. Slimmer schelden en vaardiger vloeken. Lannoo. Tielt 2018. ISBN 978 94 014 5342 4. Prijs 24,99 euro.
Ieder boek dat over taal, taboe en emotie verschijnt, is een nieuwe piketpaal in de door veel taalkundigen gemeden onderwereld van onze woordenschat. Taal, taboe en emotie vormen ook de stoffering van de boeken die we hier bespreken. Maar er is meer. Deze beide werken zijn vooral in typografisch opzicht zeer aansprekend en vol bravoure. Dat is het logische gevolg van het oorspronkelijke initiatief tot deze publicaties. Vormgever Robbe Verlinde en illustrator Willem van Beylen maakten een prototype van dit boek als afstudeerproject aan de LUCA School of Arts in Gent en vroegen uitgever Lannoo om hun boeken uit te geven. Die stemde in onder voorwaarde dat er een sterke taalkundige component aan toegevoegd zou worden. Fieke Van der Gucht en Marten van der Meulen werden daartoe aangetrokken.
En zo gebeurt het dat stripfiguren Luuk, de typische kaaskop, en Luk, de typische frieteter, je door hun boek heen loodsen.
Uitbundig kleurenpalet
Ieder boek telt twintig lemma’s. De typografische opbouw van zo’n lemma is als volgt: het begint met een paginagrote tekening (formaat ongeveer één A4’tje), dan een bladzijde waarop een raadsel dat samen met de tekening moet leiden tot een soort Oh ja van de lezer. Daarna volgt een pagina met een tekening waarop de vloek of het scheldwoord. Vervolgens een bladzijde met lexicografische informatie, dat wil zeggen afbreekgegevens, genus, grammaticale bijzonderheden en betekenisinformatie. Daaronder vindt men iets wat lijkt op de ironische gebruiksinformatie van het woord en wat met aardse vrolijkheid is beschreven.
Origineel is wat de auteurs een scheldschade noemen. Dat is een index van de emotionele schade die de vloek, verwensing of scheldwoord aanricht. Maar daarmee zijn we er nog niet. In een origineel voorbeeld wordt een situatie geschetst waarin het woord natuurlijk gebruikt wordt.
Op een vijfde bladzijde volgen dan bijzonderheden over de aard van het scheldwoord of de vloek en de benoemingsmotieven. Is het een plant, een ziekte, een dier, een woord uit de seksuele of scatologische woordvoorraad of is er gewoon sprake van een ander vermeldenswaard gegeven uit het uitbundig kleurenpalet van de krachttermen. Bijvoorbeeld over de Bond tegen het vloeken, over de tyfus of over het verschil in betekenis in Nederland en Vlaanderen van het werkwoord poepen.
Bastaardvloek
Die info is eveneens te vinden op de zesde bladzijde, waarop dan ook nog een fraai voorbeeld van het trefwoord in een tekst van een erkende Vlaamse of Nederlandse auteur. Op vier van de zes bladzijden vindt men dus een paginagrote of wat kleinere tekening. Soms gebruiken vormgever en illustrator twee bladzijden meer zoals bij godverdomme. Waarschijnlijk om de trefzekerheid en veronderstelde schade van deze vloek te accentueren.
Er is zeer veel wit op de meeste bladzijden waardoor de tekeningen heel goed tot hun recht komen.
Op het gebied van striptekeningen ben ik een leek. Een waardeoordeel over de kwaliteit van die tekeningen laat ik daarom graag aan de lezer. De bedenkers van het concept van deze boeken reserveren in elk geval voor hun expertise een groot deel van de beschikbare ruimte.
Volgens het voorwoord zijn de boeken bedoeld als een vrolijke verkenning in de wereld van de krachttermen. Ieder boek beschrijft er twintig. In het Groot Nederlands Vloekboek staat een aantal termen die niet in het Vlaamse voorkomen. Ik noem achterlijke gladiool, belhamel, hufter, kloothommel, krijg de tyfus, lijpo, pleur op, schurftig hondsvot, sodeju en stoephoer. Vooral sodeju als verbastering van nom de dieu is opmerkelijk. Volgens mijn gegevens behoort die bastaardvloek veel eerder tot Vlaanderen, dan tot Nederland, waar het slechts een enkele keer is opgegeven voor gebieden onder de grote rivieren. In het Groot Vlaams Vloekboek staan de volgende woorden die ontbreken in het Nederlandse deel: bleekscheet, crapuul, dikke nek, kalf, kapoen, klootzak, nondeju, scheefpoeper, sloef en trut. Naar mijn ervaring zijn bleekscheet, kalf, klootzak en trut absoluut geen onbekenden en ze hadden zeker geen slecht figuur geslagen in het Groot Nederlands Vloekboek. Gemeenschappelijk hebben de vloekboeken de volgende lemma’s: fuck, godverdomme, kankerlijer, kreng, kut, lul, randdebiel, shit, slet en teef. Tien gemeenschappelijk dus en tien verschillende.
Lijpo’s
De boeken worden afgesloten met een uitvoerige bibliografie en een index vloek- en scheldwoorden. De bibliografie bevat niet altijd de recentste druk van een werk en is zeker niet volledig. De index onderscheidt de woorden die een lemma vormen in rood van de terloops in zwart behandelde woorden.
Wie bladzijde vijf van het Groot Vlaams Vloekboek leest, moet onmiddellijk vaststellen dat de samenstellers een ‘volstrekt willekeurige en persoonlijke selectie’ samengebracht hebben. En ook dat ze in de beschrijving van de gekozen selectie niet naar volledigheid hebben gestreefd. Alsof dit nog niet genoeg is, verwerpen ze het onderscheid tussen vloeken en schelden en zeggen ze ‘geen enkel respect voor artificiële indelingen’ te hebben. En als dappere dodo’s voegen ze daar geheel in hun stijl aan toe: “Je leest er godverdomme maar een ‘serieus’ werk over. Een zogenaamd wetenschappelijk boek. De auteurs, vormgever en illustrator interesseert het geen klote. Zij pakten gewoon wat ze leuk vonden. Staat het je niet aan? Pech! Voor jou tien andere klojo’s.”
In het Groot Nederlands Vloekboek staat ongeveer dezelfde informatie. Alleen staat er ’kunstmatige afbakeningen’ in plaats van ‘artificiële indelingen’, ‘godbetert’ in plaats van ‘godverdomme’ en de auteurs, vormgever en illustrator zijn daar in de coulissen verdwenen en vervangen door de uitroepen bah en blegh. En zij eindigen met: “Wij pakten gewoon wat we leuk vonden. Blief je het niet? Dan tieft je toch gewoon een eind op? Voor jou tien andere lijpo’s.”
Hybride
Bij het zojuist beschreven taalgebruik sta ik wat gedetailleerder stil, niet als een zedenmeester, maar om een antwoord te vinden op de vraag voor wie de vloekboeken bedoeld zijn en om te weten of de naar voren gehaalde verschillen tussen Nederland en Vlaanderen er zijn om culturele verschillen tussen beide landen te benadrukken of om de boeken zo goed mogelijk te vermarkten of wellicht om beide redenen. De onbevangenheid waarmee de auteurs zich met hun taalgebruik voorstellen, lijkt op jeugdig enthousiasme gemengd met wat provocatie en zelfs bluf.
Daarmee kom ik aan mijn belangrijkste punt van kritiek op deze boeken. Voor wie zijn ze bedoeld? Wie is het publiek voor wie ze geschreven zijn. Een algemene publieksmarkt? Daarop wijst het beschreven taalgebruik zeker niet. Op middelbare scholieren en studenten? Op taalkundig geschoolden? Dat laatste doet het gebruik van veel taalkundige termen en de geboden etymologische informatie vermoeden. Maar zelfs als taalkundig geïnteresseerde moet je al heel historisch geïnteresseerd zijn om te kunnen genieten van die geboden etymologische informatie. Anderzijds wordt zo’n taalkundige term soms uitgelegd (bijvoorbeeld Indo-Europees) en dat zet de recensent weer op het verkeerde been. Maar nee, bij Picardisch, Middellatijn, vulgair Latijn en Oudnoors, bij het gebruik van diakritische tekens bij woorden uit een historische taalfase of door termen als accusatiefnaamval, adjectief en adjectiveren kun je niet anders concluderen dan dat de (aankomend) taalkundigen het forum zijn waarop de auteurs zich richten. Dat doen ze ook door deskundig te spreken over de relatie tussen klank en letter. Maar als ik de auteurs goed inschat, zullen ze deze stekelige kanttekening zeker afdoen met fuck off! Desondanks blijf ik hun boeken juist door die onduidelijkheid over de beoogde doelgroep hybride noemen.
Bewoner van een huft
Ook naar de barometer van de scheldschade ben ik erg nieuwsgierig. Nergens staat vermeld hoe die tot stand is gekomen. Waarom richt kloothommel minder schade aan bij degene die wordt uitgescholden dan kankerlijer? En waar staan de gebruikte kleuren in de scheldschade voor? Berust alles op intuïtie of beroepen de auteurs zich op bestaand onderzoek ter zake. Het zou in dat laatste geval dan wel netjes zijn om dat te vermelden, zoals ze dat bij andere gegevens wel doen; bijvoorbeeld bij het opdissen van de door jongeren gebruikte scheldwoorden bij pijn. Jammer genoeg is de daar genoemde publicatie van Claire Sampers niet in de bibliografie terug te vinden.
Mijn nieuwsgierigheid geldt ook sommige uitdrukkingen in het Vlaams. Het gebruik daarvan maakt het Groot Vlaams Vloekboek exclusief voor Vlamingen. Toch zou het niet verkeerd zijn als het kenmerkende Vlaamse idioom was toegelicht voor bijvoorbeeld Nederlanders in Vlaanderen of voor weetgierige taalkundigen van niet-Vlaamse komaf. Een mooi voorbeeld daarvan is wat we onder de betekenisbeschrijving van klootzak vinden: “In de categorie ‘schelden met lijf en leden’ is de klootzak koning. Wil je van je kloten maken? Grijp de lul bij de ballen en vertel de klootzak dat hij ‘m steekt waar de zon niet schijnt.” Ik begrijp dat van je kloten maken ‘je boos maken’ betekent, maar het slot van het citaat behoeft wat mij betreft toch nadere toelichting. En wat moet een niet-Vlaming met van zijn kloten maken ‘boos maken’ en met dat hij ‘m steekt waar de zon niet schijnt? Waar de zon niet schijnt is een vaste verbinding in het Vlaams die qua betekenis vergelijkbaar is met het opsteken van je middelvinger en zij betekent dan zo iets als ‘mijn reet’. Voor iedereen is ook niet duidelijk dat uitschijten in Vlaanderen ‘schelden’ betekent. En nu ik toch met wensjes bezig ben, zou ik de basis van godverdomme juister beschreven willen hebben. De conjunctief optatief ervan is wezenlijk omdat de oorspronkelijke eedformule luidde: God moge mij verdoeme, als ik de waarheid niet spreek. Het is allesbehalve een imperatief. En bij de etymologie van hufter moet niet eerst aan het werkwoord hufteren gedacht worden, maar aan een zelfstandig naamwoord huft dat hucht als nevenvorm heeft, zoals graft naast gracht of stift naast sticht. Later is dat hucht tot gehucht geworden. Het gedrag van een bewoner van een huft, hucht was lomp, boers en onbeschaafd net zoals dat het geval was bij het Middelnederlandse dorp en dorper. Vandaar hufter.
Sierlijke beschrijvingen
De vloekboeken die hier besproken worden, verdienen meer dan wat versneden azijn. Ik gun iedere lezer hetzelfde plezier dat de samenstellers zelf aan het maken ervan beleefd hebben. De stijl ervan is een heerlijke mengeling van diverse registers taalgebruik. Meestal neutraal, vaak lekker informeel en soms onbetwistbaar vulgair. En nog fraaier is het sarcastisch of ironisch sausje dat in de uitleg van de termen regelmatig gebruikt wordt.
En er is nog meer honing. Zonder volledig te willen zijn, hebben de schrijvers gebruik gemaakt van de belangrijkste literatuur over krachttermen. Er staan weinig drukfouten in. Ik kan natuurlijk niet nalaten een opmerking te maken over de spelling van het WNT in het Groot Nederlandse vloekboek. Waar de Vlaamse tegenhanger dat met een sch goed doet, laat Marten van der Meulen dat na. Maar dat zijn spijkers op laag water.
Ook mensen die al meer dan twintig of dertig jaar in de taalkunde boeren, kunnen in deze boeken het nodige van hun gading vinden. Zeer ingenomen ben ik met de sierlijke beschrijvingen van sommige Vlaamse krachttermen. Ik noem slechts poepen, crapuul, scheefpoeper en sloef. Wat ik ook toejuich is de poging die gedaan wordt bij ieder beschreven woord het jaar aan te geven waarin het oudste citaat van het woord is gevonden.
Geraffineerde alliteratie
Ronduit vernieuwend binnen de beschrijving van het lexicon van de Nederlandse vloekwoordenschat is de aandacht die de auteurs geven aan vloeken in boeken, in films en in hiphop. Samen zijn deze domeinen nog nooit in één publicatie behandeld. Een verdienste van beide boeken is ook de ruimte die is ingeruimd voor het onderzoek naar tweetalige vloekers en naar vloeken als werelderfgoed.
Concluderend stel ik naast wat kritische noten vast dat de vloekboeken leuke kijk- en leesboeken zijn. Het is goed dat ze er zijn. Je leest ze niet in één adem uit, maar je kennis wordt wel verrijkt als je zo nu en dan de beschrijving van een krachtterm tot je neemt. Het zijn geen bestsellers als het neuropsychologische boek Wij zijn ons brein van Dick Swaab, waarvan 425.000 exemplaren werden verkocht. Maar de boeken timmeren met hun sappige en veelal luchtige taal speels aan de weg en zij zullen zeker hun weg vinden naar de taalliefhebbers die geabonneerd zijn op Neerlandistiek en tijdschriften als Neerlandia en Onze Taal. Of je van deze boeken slimmer gaat schelden of vaardiger vloeken, zoals de ondertitel beweert? Ik heb zo mijn twijfels. De alliteratie is geraffineerd, maar de markt onvoorspelbaar.
msvandermeulen zegt
Dank voor de recensie. Ik verbaas me over de alternatieve etymologie van ‘hufter’: heeft u daar een bron voor die ik heb gemist? ik baseer me op het in de Etymologiebank aanwezige werk van Philippa et al, die zegt hier volgens mij het volgende over: “Er wordt ook wel gedacht aan afleiding van *huft, naast hucht ‘wildernis’; een hufter zou dan een boerenkinkel, een onbeschaafd persoon zijn; dit woord hucht/hocht is echter alleen Brabants en de variant huft komt niet voor.” Als dit hier nieuwe informatie over is hoor ik het graag! http://etymologiebank.nl/trefwoord/hufter