Door Mathijs Sanders
Twee jaar geleden las ik Mystiek lichaam samen met mijn studenten opnieuw voor de eerste keer. Kellendonk is immers een belangrijke schrijver. Bovendien ontketende zijn laatste roman een groot schandaal (de auteur zou zich bezondigen aan antisemitisme en homohaat) en waar ruzie is valt iets te beleven. Maar de afdaling zou niet eenvoudig zijn. De katholieke en traditiebewuste voorstellingswereld die in Mystiek lichaam wordt opgeroepen staat immers ver van de belevingswereld van tweedejaarsstudenten Nederlands. Van het college had ik dan ook geen al te hoge verwachtingen. Maar het pakte anders uit. Hoe bijzonder was het om te zien hoe studenten hun zorgen en betrokkenheid meelazen in een roman uit 1986, die alleen vanwege arbitraire literatuurhistorische periodisering tot de ‘moderne letterkunde’ wordt gerekend. Dat de weerzin van pater familias A.W. Gijselhart jegens ‘de Jood’ en de klaagzang van het allegorische personage de Geschiedenis over ‘flikkerij en jodendom’ het nodige rumoer veroorzaakten, vonden zij volstrekt begrijpelijk. Stel je voor dat er ‘de moslim’ had gestaan. Stond deze man niet wat scheef in de tijd? Bij de presentatie van Kellendonk, een biografie in de Nijmeegse boekhandel Dekker van de Vegt vertelde Jaap Goedegebuure dat hij zijn boek aanvankelijk de ondertitel Weeskind van de geschiedenis had willen geven. Geen gekke aanduiding voor een schrijver die zich liet inspireren door de apostel Paulus en Joost van den Vondel.
Verlangen
Toen ik begon met het geven van college was ik 8 tot 10 jaar ouder dan de meeste studenten, maar we maakten nog deel uit van eenzelfde generatie, die van voor 9/11. Nu (zeg maar gerust: thans) meet ik een afstand van zowat een kwart eeuw en ben ik blij als ik nog mee mag doen. In 1997 beschouwden Utrechtse studenten Mystiek lichaam vooral als de manifestatie van een dwarsligger, iemand die groteske commentaren leverde op de progressieve consensus, die – maar dat weten we nu – zijn nadagen beleefde. Tien jaar later zagen mijn Nijmeegse studenten een schrijver die zijn tijd ver vooruit was en die – wars van politieke correctheid – brandende kwesties aan de orde durfde te stellen, kwesties die na de revolte van Pim Fortuyn uit de schuilhoeken van de publieke schaamte tevoorschijn waren getreden. De jonge Groningse lezers lazen in 2017 een roman waarin een schrijver zijn diepste verlangen uitsprak, het verlangen naar een geloof dat je niet meer kan beleven maar dat een bestendige bron van heimwee blijft. Op 25 oktober 2018 las student Nederlands Ashley van Driel in Nijmegen haar brief aan Frans Kellendonk voor, waarmee zij hem wilde troosten in zijn hartverscheurende eenzaamheid. Een van de Groningse studenten, afgelopen voorjaar: ‘Wat moet die man verschrikkelijk alleen zijn geweest.’ Die verzuchting volgde op haar lezing van Mystiek lichaam en een brief van Kellendonk aan zijn vriend Ed Spanjaard (3 juli 1986), waarin hij optekende: ‘ik houd zo mateloos veel van gezelligheid’.
Kortom: het werk van Frans Kellendonk (1951-1990) maakt nog steeds heel veel los. We mogen ons dan ook gelukkig prijzen met de uitgave van zijn Verzameld werk in 2015 (bezorgd door Jaap Goedegebuure en Rick Honings), gevolgd door De brieven (verzameld door Oek de Jong en Jaap Goedegebuure) en nu dan met de biografie Kellendonk. (Als het mij gegund wordt om later een oude man op facebook te worden, dan zal ik mij trouw beklagen over het beschamend geringe aantal moderne literaire klassiekers dat gedrukt en gebonden door de boekhandel kan worden geleverd).
Tegen de klok in
Wie het werk van Kellendonk kent en ook diens brieven las, vindt in de biografie veel bekende teksten en inzichten. Maar nog niet eerder stond het zo doordacht en goed gecomponeerd bij elkaar. In ieder geval de citaten uit des schrijvers dagboeken en notities (grotendeels ondergebracht in het Literatuurmuseum) zijn nieuw en kleuren het beeld van Kellendonk verder in. Een van die notities (geciteerd op p. 16) raakt de kern van zijn complexe en confronterende voorstellingswereld: ‘Ik ben Rooms-katholiek gedoopt en het is mijn grote verlangen om ooit het geloof te mogen ervaren dat mij in mijn jeugd is beloofd.’
In die ene zin ligt veel besloten van wat de jongste lichting lezers zo bleek aan te spreken: de dubbele binding aan het geloof, het verlangen (de wond, het gemis) als creatieve factor, de hoop op een echte ervaring, en vooral die belofte (het is beloofd, het is mij beloofd!), die natuurlijk niet werd ingelost en die Kellendonk zelf probeerde waar te maken met zijn werk, omdat – zo merkte een van mijn Groningse studenten wat al te terloops op – ‘hij een opdracht van zijn talent kreeg’.
Valt er niets te zeuren? Nou, vooruit dan: bladzijde 292-293: 6 september valt niet op de dag na 10 september. Interessanter is pagina 297. Wanneer Leendert Gijselhart in het slothoofdstuk van Mystiek lichaam zich de ‘myriaden knabbeltandjes’ voorstelt, de ‘onzichtbare wezentjes’, ‘de sarcastische infanterie van de dood’, die zich een weg baant door het zieke en eenzame lichaam, betreft die waarneming niet zijn eigen lichaam, zoals Goedegebuure meent, maar dat van zijn vader A.W. Gijselhart, die naast hem in de tuin zit. In een getypte synopsis zette Kellendonk deze ‘financiële heilige’ in de grondverf: ‘Zijn gezicht is verkreukt als een oud bankbiljet, maar er staan gloednieuwe ogen in, de ogen van iemand die nog aan zijn leven moet beginnen.’ De door zoon Leendert gefocaliseerde ‘hij’ in de betreffende romanpassage kan geen ander zijn dan deze vader, die hier wordt gezien op het moment dat de onheilige familie uit elkaar is gevallen en vader en zoon beiden de dood tegemoet gaan.
Interessanter dan het betrappen van een gewetensvolle biograaf op foutjes is de vraag hoe zo’n leesfout kan ontstaan. Want, toegegeven, ook ik dacht in 1997 en 2007 dat het een zelfwaarneming van de zieke Leendert betrof. Mystiek lichaam was immers ook of vooral een boek over een aidspatiënt. Maar hernomen close reading werpt zijn vruchten af. Vlak voordat het doek valt en de poort van de Doornenhof in het slot valt lijken de twee barre mannen, ‘Gijselhart en zijn zoon’, met elkaar te versmelten. In de derde ronde zag ik pas hoe die duivelse verteller, heel kort voor het einde van zijn geschiedenis, laat zien hoe intiem vader en zoon (hij en hij) op elkaar zijn betrokken in hun herfstige eenzaamheid. ‘Een boomblad zeeg naar het gras, om een onzichtbare as wentelend, tegen de klok in.’ Hun laatste zinnen – de klaagzang van de vader over zijn verloren dochter, het hoogliedje op de dood door zijn zoon – behoren tot de meest aangrijpende monologen uit de wereldliteratuur.
Niet ‘de onsterfelijke dood’ uit dat hoogliedje heeft het laatste woord, maar iedereen die de roman steeds opnieuw voor de eerste keer leest, met gloednieuwe ogen.
Jaap Goedegebuure, Kellendonk, een biografie. Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2018. 547 blz. ISBN 9789021409979 €29,99 Bestelinformatie bij de uitgever
Jaap Goedegebuure zegt
Het is toch minder eenvoudig dan het lijkt, wanneer het er om gaat in wiens lijf zich die ‘myriaden knabbeltandjes’ bevinden. Aan het slot van Mystiek Lichaam lezen we hoe vader en zoon Gijselhart zich samen in de zonovergoten tuin van de Doornenhof bevinden (Frans Kellendonk, Verzameld Werk 1, p. 416-418), Aanvankelijk zitten ze, maar even later staat vader tegen zoon Leendert te schreeuwen. Op dat moment ziet Leendert een eenzaam lichaam ‘scherpomlijnd naast zich’ zitten. Hij is zich bewust dat het ‘vezeltje voor vezeltje’ verteerd wordt ‘door de sarkastische infanterie van de dood’. Het is heel goed mogelijk dat hij hier het oog heeft op zijn eigen schaduw. Die mogelijkheid wint aan realiteit door de toevoeging dat het waargenomen lichaam bestaat uit geschiedenisloos vlees. Het is de homoseksueel Leendert die als enige in de roman geplaagd wordt door de gedachte dat hij, kinderloos als hij is, geen deel heeft aan de geschiedenis. Voor vader Gijselhart geldt dat beslist niet. Die glorieert zodra dochter Magda hem een kleinzoon heeft geschonken. ‘De wereld begon opnieuw met deze twijg aan de schijndode Gijselhartstronk. Grote macht bracht hij en eindeloze vrede aan de Doornenhof (Verzameld Werk 1, p. 371-372).
Nog een tekstueel argument om de myriaden knabbeltandjes aan Leendert toe te schrijven: al eerder is hij zich ervan bewust dat hij drager is van zich vermenigvuldigende ‘millicronbeestjes’ (Verzameld Werk 1, p. 389).